Dialect, lekker gebekt !

 

Uit:  het Vlaams Woordenboek     http://www.vlaamswoordenboek.be/info/regios


INHOUDSOPGAVE


  1. 1.Van Platgents tot Burgergents, analyse van een stadsdialect

  2. 2.Hoe schrijf ik mijn dialect?

  3. 3. Vooroordelen: Dialect is iets van gisteren en is minderwaardig?

  4. 4.Spellingoorlog.

  5. 5.Enkele uitspraken over dialect.

  6. 6. Dialectwoorden verzamelen. Een praktische handleiding

  7. 7.Dialectbeleving in Vlaanderen. Een erfgoedveld in volle expansie.

  8. 8.Zeeuwen? Daar kan je nog iets van leren!

  9. 9.Eerste talkshow in 't 'plat Antwerps'.

  10. 10. VDAB geeft cursus West-Vlaams!

  11. 11. De Franse 'r' verovert Vlaanderen razendsnel

  12. 12. HET Gents: dialect als schrijf- en literatuurprobleem

  13. 13. Vergeten schrijvers : Henri Van Daele

  14. 14. Taalschriftjes van Willems

  15. 15. MNM kiest Gents als sappîgste dialect van Vlaanderen

  16. 16. En toch kan je dit lezen...

  17. 17.Dialect tegenwoordig...

  18. 18.Een vrèwe es een goe gerief... moar ge meugt da nie in huis hèn!

  19. 19.Klein dialectwoordenboek Gents

  20. 20.Hoofdgroepen van de dialecten in de BENELUX

  21. 21.Toesproake publieksveurstellijnge "Gents Zakwoordenboek" Freek Neirynck

  22. 22.Gentsche leesplanke

  23. 23.Dialecten zijn niet te redden. em. prof. dr. Johan Taeldeman

  24. 24.Algemeen nederlands of dialect. Joke Devynck

  25. 25.Hoe zeg je in 't Middelkerks...?

  26. 26.Plezant...

  27. 27.Bargoens

  28. 28.Acteur Daan Hugaert over Gents dialect.

  29. 29.Trèwen in 't Gents op 't stadhuis?!

  30. 30. Wat zijn dialecten ( - niet)?

  31. 31.Met laatste spreker sterft Schots dialect

  32. 32.Binnen 200 jaar spreken we allemaal West-Vlaams

  33. 33.Ook andere steden hebben zakwoordenboekjes...

  34. 34.Tussentaal

  35. 35.Achter Gent trèw neu uuk Bruussol in 't dialect!

  36. 36.Spreken we binnen 100 jaar nog Gents?

  37. 37.Over Brussels dialect

  38. 38.Dialectwoordenboek Zuidoost Meetjeslands

  39. 39.Spreek in vredesnaam een taal die je beheerst

  40. 40.Dierboare woorde: Arbeid - genieten - tongval

  41. 41. Gents binst de Gentsche Fieste

  42. 42. Over sociolecten

  43. 43.Het dialecteiland Gent - J. Taeldeman

  44. 44.Interview prezedent Marriott

  45. 45.Intervieuw prezedent Veerleplein

  46. 46.Onderdîele van de vélo

  47. 47. Zeg ik het goed?

  48. 48.Gentsche dialectroepnoames

  49. 49.Gentsche aftelrijmkes

  50. 50.Ondeugende Gentsche citaten

  51. 51.Uitspraken over dialect

  52. 52.Wat is dialect?

  53. 53.De toestand van ons Gents dialect is rampzalig...


1. Over Platgents en Burgergents -

Analyse van een stadsdialect


© Eddy Levis

Ere-voorzitter / Afgevaardigde Bestuurder Vereniging voor Industrie Arbeid en Textiel.

Prezedent van de Gentsche Sosseteit

Bestuurder VARIATIES vzw. Koepelorganisatie voor dialecten en Oraal Erfgoed in Vlaanderen.

                   

Als onderwijzer gaf ik 35 jaar les in het A.N. wat mij niet belette om als geboren en getogen Gentenaar uit een arbeidersgezin uit de schaduw van de textielfabrieken tussen de  de Muide en 't Rabot met hart en ziel als amateur in de Gentse geschiedenis volks- en taalkunde te zitten snuffelen en om daar dan ook regelmatig - al of niet in het dialect - het een en ander over neer te schrijven. Ook als lid van de raad van bestuur van V.I.A.T.( toen nog in het Gewad) en later als voorzitter - afgevaardigde Bestuurder, ben ik mij zowel in de bezigheden als in de taal van de arbeider gaan verdiepen. Deze bijdrage gaat over het fenomeen van het Platgents van de (textiel)arbeider, het Burgergents en alle ‘sociolecten’ die daar tussenin liggen.

Ten eerste wil ik het hebben over de typische kenmerken van die variëteiten binnen het Gents. Ten tweede, en voornamelijk, gaan we wat dieper in op de speciale dialectwoordenschat van de Gentse textielarbeider. Ten derde laten we u horen wat U zich bij dat soort Gents moet voorstellen, door U enkele fragmenten te laten horen uit de zeldzame literatuur waarin men dit dialect heeft vastgelegd.


Maar eerst een beetje geschiedenis.

Zoals reeds in de inleiding aangehaald, was de bevolkingstoename in de noordelijke buitenwijken van de stad (Brugsepoort, Muide- en Rabotwijk), voornamelijk het gevolg van de inplanting van de nieuwe fabriekswijken en het bouwrijp maken van de gronden in de onmiddellijke omgeving daarvan. Alhoewel voor de Brugsepoort en de Muide moet vermeld worden dat het Gentse dialect er zich, tezelfdertijd als in de Gentse binnenstad, van oudsher kon ontwikkelen, gezien deze eertijds omwalde voorsteden reeds sinds de middeleeuwen deel uitmaakten van de rechtstreekse invloedssfeer van dit stadsdialect. Door de afbraak van hun verpauperde centrumwijken werden de bewoners en de ingeweken plattelanders er verdreven. De taal van de negentiende-eeuwse arbeiders is zich daar bovenop komen enten.

Bij een volkstelling in 1786 op bevel van de Oostenrijkers, bleek Gent 48.409 inwoners te tellen. Tien jaar later waren dat er al 54.537, mede door de heropleving van de handel. Die aangroei bleef door de industrialisatie in de negentiende eeuw onverminderd doorgaan tot de Eerste Wereldoorlog: in 1890 waren er 153.000 inwoners en in 1910 reeds 166.450. In anderhalve eeuw was de bevolking bijna verviervoudigd. In demografisch opzicht vertoont deze periode een opvallende eenheid, wat weer verklaard wordt door de aanhoudende werking van een zelfde oorzaak: de ontwikkeling van de textielnijverheid: katoenspinnerij omstreeks 1800, vlasspinnerij omstreeks 1837. Dit had als gevolg dat Gent de vroegst geïndustrialiseerde en grootste industriestad in Vlaanderen werd.

De Gruyter formuleert het in zijn licenciaatsverhandeling “Het Gentse Dialect / Klank- en Vormleer (1907) als volgt:

                                                    Boek                                                                        Beeld hall NT

‘In de laatste tijd wordt de hele stad ondersteboven gegooid ter gelegenheid van het uitvoeren van een reeks verfraaiingen.

Verscheidene werkerswijken in het centrum van de stad werden afgebroken, waardoor hele kolonies werklieden gedwongen werden om naar de voorgeborchten te verhuizen. Men laat het bouwen van nieuwe fabrieken in het centrum van de stad, niet meer toe, en elke gelegenheid wordt te baat genomen om de oude naar de eene of andere uithoeken te laten overbrengen. In het noorden brengen de groote havenuitbreidingen van zelf de vestiging mee van een ganse nieuwe werkerswijk.

Ten gevolge van het bouwen van het nieuwe station Gent St. Pieters, in het zuiden is een hele burgerswijk daar aan ’t verrijzen’(...)


De Gruyter doelt hier vooral op de nieuwe wijk St.-Pieters-Buiten, in de volksmond ‘t Miljoenenkwartier. In die buurt had er in 1913 een heuse wereldtentoonstelling plaats. In datzelfde jaar werd ook het St.-Pietersstation officieel in dienst genomen. En hij gaat verder:


Overal wordt de landman verdrongen, hij en zijn dialekt; overal overstroomt de donkere huizenzee   de zonnige akkers. Waar lucht en licht en kleurenspel was, rijzen droef -eento‘nige rijen werkmanshuizen in eindeloze, vervelende straten, schieten torenhoge fabriekspijpen op, die al  maar door de lucht vergiftigen met hun dikke, zwarte rookwalmen.’(...)

Omstreeks 1900 moet de uittocht van de grote textielfabrieken vanuit het stadscentrum naar de toenmalige periferie al grotendeels voltooid geweest zijn. Rond die nieuwe fabrieken verrezen meteen ook grote arbeiderswijken, die nu nog bestaan, maar sedert ongeveer 1965 meer en meer door migranten bevolkt worden.

In 1860, wordt de stadstol afgeschaft. Vroeger was het nl. niet interessant buiten de stadspoorten te wonen, aangezien men telkens tolgeld moest betalen om de stad in en uit te mogen. De poorten werden 's nachts ook gesloten zodat men er niet meer in of uit kon zonder poortgeld te betalen. Dit werd plots helemaal anders. Rooigem, de Wondelgemse Meersen en de Muide werden nu ineens heel aantrekkelijke gebieden om te ontsluiten voor nijverheid en bewoning.

De Brugschepuurte (Brugsepoort)             

Binnen het gebied dat nu als De Brugschepuurte wordt omschreven, vinden we in 1796 op de stadsplan Goethals alleen een paar molens, akkers, moerassige gebieden en enkele lusthoven of huizen van plaisance van vooraanstaande families. Dit zou echter grondig veranderen door de komst van een aantal fabrieken. De wijk Brugsepoort strekt zich uit tussen de westelijk en noordelijk gelegen Rooigemlaan en in het zuiden de Groene Vallei. Het ten westen aanpalende Rooigem blijkt tot in het derde kwart van de achttiende eeuw niet meer te zijn geweest dan een gehucht. Na 1880 vergroeide deze zone vrijwel met de van het zuiden en oosten oprukkende Brugsepoortwijk en werd er tegen 1914 volledig door ingepamld.

Daarop en daarrond  ontstonden in de negentiende eeuw de belangrijkste fabrieken die een determinerende rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de wijk. Wanneer we het plan Goethals (1796) naast dat van Saurel (1841) leggen, zien we dat de bebouwing er 45 jaar later meer dan verdubbeld is. De voornaamste reden voor deze ontwikkeling was zeker het bouwen van twee reusachtige arbeidsintensieve bedrijven: de metaalconstructiewerkplaats Phoenix in 1821, de vlasfabriek La Lys in 1838. Dit was het vertrekpunt voor de uitbouw van een arbeiderswijk die het hele gebied zal blijven kenmerken.

Vanaf 1845 werd het meest oostelijk deel geürbaniseerd links en rechts van de Bevrijdingslaan en de Drongensteenweg.

Als bebouwing ontstond een proletarische woonwijk met doorsnee rijhuizen en tegen het einde van  de  negentiende  eeuw  zo'n  tachtigtal  beluiken,  zoals ‘t Luizegevecht (Groendreef), de Kirremelkkoer (de Korhoenstraat),  de  Koer Portugal  (de Kettingstraat), 't Papieren  Edeldom (de Hamerstraat), 't Schief Rotse (de Meibloemstraat), de Ruuje Cité (de Scheringstraat), de Konijnepijpe (de Goudensterstraat) en de fameuze koer 99, het meest beruchte beluik van de wijk, oord van criminelen en tippelaarsters, gelegen tussen de Rooigemlaan, de Brugsesteenweg en de Brugse Vaart. Zelfs de politie en de rijkswacht gingen een blokje om aangezien alle zolders in mekaar liepen zodat verdachten zoeken er een hopeloze zaak was. In 1901 werd dit sterk verkrot beluik gesloopt met als alibi de aanleg van de Rooigemlaan.

Grégoire Leroy tekent in zijn roman ‘Fierlefijn’ een scherp beeld van het leven daar in de schaduw van ‘La Lys’

Daar eindigde  de  stad,  slechts  door  de brug  en  de Phoenixstraat  gescheiden van het open veld. ‘t Was een arme wijk, alleen door fabriekmenschen bewoond. Geen winkel wenkte aanlokkelijk, nergens pronkte een gesloten burgerwoning in rentenierswaardigheid, maar werkmanshuizen, hopeloos eenzelvig, grauw en ruig, schaarden zich in reeksen, steeg in, steeg uit. In de week en bij dag, zag er alles dood en verlaten uit; de fabrieken hadden er het leven van opgeslorpt. Nauwelijks voelde men van tijd tot tijd, den grond daveren onder ‘t gerij van zware karren die hun vracht katoen of vlas hotsend en schokkelend, van den dok naar de fabrieken vervoerden. En armoe, armoe overal, niet het minst op de Leiekaai, al snapte men er - dank zij de arm van de Leie die de spinnerij “La Lys” omspoelde - wat meer lucht dan in de andere muffe straatjes.

Daar woonde Pier Fierlefijn en zijn huisje was zonder twijfel het kleinste uit de buurt. Een hand omhoog en ge raakte de goot; één trapken af en ge waart in de keuken, de enige plaats in de woning: vijf stappen diep en dreie stappen breed. Op het koerke, een voorschoot groot, jankte de pomp gelijk een hond, telkens men water trok. Boven de keuken diende de zolder als slaapkamer voor vader, moeder en kind; ze stikten er ‘s zomers en bevroren er ‘s winters. Overschaduwd door de “Lys”, een kolossaal gebouw met zes verdiepingen en honderden vensters, met zijn poort groter dan de grootste kerkdeur van St.-Baafs, leek het in nietigheid te verkrimpen. Maar wie er woonde was dicht bij zijn werk. 

(J-F-Buschman, Italiëlei, 26, Antwerpen, 1934.)

Ook de Kleine Lys en de katoenfabriek Rooigem waren van groot belang voor de ontwikkeling van de wijk. De Phoenix werd in 1821 opgericht en onder de impuls en persoonlijke tussenkomst van koning Willem I uitgebreid in 1825. Het was gespecialiseerd in de bouw van mechanische spinmachines en weefgetouwen, de zg. power-looms die dan ook aan heel wat (Gentse) katoenfabrieken werden geleverd. Reeds in 1835 bezat het bedrijf een eigen gasfabriek voor de verlichting van de werkplaatsen waar eveneens stoommachines werden gebouwd. Na Cockerill te Seraing was de Phoenix het tweede grootste bedrijf in zijn soort in de Zuidelijke Nederlanden. Kort na W.O. II staakte het zijn activiteiten.

La Lys werd de tweede fabriekskolos aan de rand van de wijk. Deze vlasspinnerij was gevestigd in de reeds bestaande katoendrukkerij van Joos Clemmen langsheen de Nieuwe Wandeling. De oprichting van La Lys valt samen met de grote doorbraak van de mechanische vlasnijverheid te Gent. Het bedrijf werd net als de Société Linière Gantoise (Vogelenzang) in 1838 opgericht. het kende een enorme uitbreiding van 19.000 spillen in 1847 naar 50.000 in 1872. In 1913 stelde deze vlasreus reeds 2.000 man te werk. Intussen bouwde de industrieel Morel-Verbeke de Kleine Lys verder uit.

De invloed van de Louisiana in de Gebroeders De Smetstraat was slechts vòòr 1860  belangrijk voor de ontwikkeling van de Brugsepoortwijk, maar zou dit des te meer zijn voor het ontstaan van de Rabotwijk na 1875, waarover straks meer. Verder waren er nog de Filature Du Nord, de Manilla/Textiles du Canal, de Union Linière en de Cotonnière des Flandres, Sugg & C° (vuurvaste materialen), allen langs de Groendreef, de Filature du Roygem (ex. Uco Rooigem), L’ Avenir (Wielewaalstraat) en de Société Allumetière Causemille Cie. Roche Marseille (Lieremanstraat)

                                                    Frikandonpuurtse >

De Muie (Voor- en Achtermuide)

De Muide is nog zo’n wijk uit die negentiende-eeuwse gordel waarvan meer dan de helft industriegebouwen zijn. Een mui is in oorsprong een natuurlijke geul, een soort kreek die de verbinding vormde tussen een inham en buitendijkse gronden en de zee. De wijk ontstond in de kern reeds in 1547, toen keizer Karel de Sassevaart liet graven. In 1795 maakten de Fransen de Schelde vrij en tijdens het Hollandse bewind werd de Sassevaart verbreed en verdiept om in 1827 ingewijd te worden als de Neusevaart. Die was nodig voor de bevordering van de Gentse handel en nijverheid en voor de import van ruw katoen voor de grote textielbedrijven.

In 1827-’28 werd het Handelsdok gegraven, in 1880-’85  het Houtdok en de Voorhaven en in 1892 kwamen er twee droogdokken. Intussen was in 1892 de nieuwe Ringspoorweg over het kanaal gelegd en ontstond er een nieuwe aantrekkingspool voor arbeiders, wat omstreeks 1880 het ontstaan gaf aan de meeste straten langs van de Meulestedesteenweg.

Van wezenlijk belang voor de wijk en ook voor de Rabotwijk was het graven van de nieuwe vaart in 1863 waarrond tal van nieuwe gebouwde en modern uitgeruste textielbedrijven verrezen, als concurrentie voor de oude textielbedrijven in het centrum, dikwijls gehuisvest in oude kloosters en monumenten. Dit bracht een hele sociale migratie met zich mee. Zo werd de Muide een uitgesproken arbeidersbuurt. Meer dan de helft van de wijkoppervlakte werd ingenomen door industriegebouwen. De eerste fabrieken en werkhuizen kwamen er tot stand dicht bij de stadskern, vooral rond de toen bijna onteigende en ontmantelde vestingsgordel, de vesten uit de zestiende eeuw. Door het graven van hogergenoemde dokken en kanalen, zoog deze buurt als het ware de oude fabrieken met hun arbeiders uit het stadscentrum weg. De transportmogelijkheden waren er stukken beter. Kwam daar nog bij dat vanaf 1860 de binnenstad grondig gesaneerd werd door het trekken van grote brede straten dwars door ongezonde - lees potentieel onrustige - arbeidersbuurten, waardoor ontelbare families vooral naar de noordelijke periferie werden verdrongen. Daar werden door speculanten van alle slag, grote, vooral sociaal controleerbare wijken aangelegd tussen de grote fabrieken, op zeer goedkope, drassige gronden zonder veel inmenging van de overheid.

De bloei van de nijverheid betekende lang niet voor iedereen een verhoging van de welvaart. Voor heel veel mensen was het een bron van miserie. De plattelandsbevolking kwam massaal naar de steden op zoek naar werk en huisvesting. Terwijl de proleten met hun Platgents naar het noorden verdreven werden of naar de randgemeenten zoals Gentbrugge of Ledeberg, werd de kostbare grond in het stadscentrum door de burgerij aangewend voor luxueuse kleinhandel en toerisme. Fabrikanten en rijke middenstanders herschiepen hun oude eigendommen in kwartierswoningen die ze tegen woekerprijzen verhuurden aan werkmansgezinnen. Op koeren en hovingen van herenhuizen werden achterstraatjes, cité’s of beluiken gebouwd uit slechte, want goedkope materialen. Het waren opbrengsthuizen. De huisvesting was er erbarmelijk en de huizekesmelkers inkasseerden er fabelachtige winsten. Alleen al tussen de Sleepstraat en de Muidepoort waren er meer dan honderd beluiken. In 1880 woonde een kwart van de Gentse bevolking In een zevenhonderdtal puurtses en citeetses zoals de Suikerijsteege, de Fricandonpuurte, den Bocht van 't Meerhem, de Twoalf Apostols en nog zo vele andere verpauperde arbeidersstraatjes en -koerkes.

Deze concentratie van laaggeschoolden had gevolgen op gebied van gezondheid (Cholera, pokken, typhus), sociaal gedrag (drop-outs, banditisme, prostitutie) zodat die allemaal tot ongekende proporties groeiden en onmiskenbaar hun invloed hadden op de sociale status van de inwoners en zodoende ook op hun dialect. Het zouden deze fabriekswijken zijn die in hoofdzaak het ontstaan gaven aan het Platgents, waar we het uitgebreid zullen over hebben.

't Rabot (De Rabotwijk)

Ook de Rabotwijk, is zo'n uitgesproken arbeiderswijk uit dezelfde periode. Eigenlijk een eiland, gelegen tussen de Brugse Vaart, aan de overzijde van de Brugsepoortwijk, het verbindingskanaal of de Nieuwe Vaart, de Nieuwe Lieve (In de volksmond de Veste genoemd), het Rabot en de Begijnhoflaan. Mijn overgrootvader was er brugdraaier aan de Gasmeterspoorbrug, (gesloopt in 2007 voor de nieuwe trambrug), mijn grootvader was er seingever in het eveneens verdwenen Rabotstation (waar nu het nieuwe justitiepaleis staat) en een oud-oom van mijn moeder, mijnheer Bethune, was meestergast in de Linière Gantoise.  Jan Samyn, die de geschiedenis van de Gentse Vlasarbeiders schreef, vertelt daarover: 

De triestige sire en schoenpoetser, Jules De(sic) Bethune, kwam bij de spinsters en liet zich als volgt uit: “Bah, gij moet maar harder werken, uwe voorschoten zullen dan langs de voorkant versleten zijn, in plaats van langst achter”.

(Geschiedenis der Socialistische vakvereniging van de Vlasbewerkers en bewerksters, Jan Samyn, p. 89, Volksdrukkerij, 1925)

Dat is ook familie van mij maar dat is geen referentie...

Het oudste gebouw is uiteraard de versterkte waterpoort of Rabot uit 1489, waar de hele wijk naar genoemd is. De industrialisatie van de wijk begon in 1802 toen François Lieven De Smet een kleine katoendrukkerij oprichtte langs de kerkweg naar Wondelgem ‘Hors de la Porte de Bruges, près du rempart’. Felix de Hemptinne richtte tussen 1816 en 1843 drie bedrijfjes op aan de Molenaarstraat: een spinnerij, een weverij en een katoendrukkerij. Daaruit zou later de Florida ontstaan. Jules de Hemptinne stichtte omstreeks 1850 op de Blaisantvest (nu Opgeëistenlaan) een filature à étage. In de volksmond was de fabriek bekend als Deejantien(s), de verbastering van de Hemptinne, nu gedeeltelijk gesloopt en omgevormd tot sociale woningen.

De reus onder de fabrieken zou echter de vlasmaatschappij La Linière Gantoise n.v. worden, de Gantwoaze in de volksmond. Zij was gelegen rechtover de toenmalige Gantoisebrug over de Nieuwe Lieve, waar de Molenaarsstraat en de Vogelenzang mekaar ontmoetten. Het was de eerste mechanische vlasspinnerij in België. Het bedrijf uit 1838 zou vanaf 1870 tot in de twintigste eeuw uitgroeien tot een ware textielgigant. Verder had men er nog het textielbedrijf De Buck-Van der Waerden uit 1827, later overgenomen door Parmentier van Hoegaerden, die langsheen de Nieuwe Vaart en de Wiedauwkaai in de Wondelgemse Meersen een nieuw bedrijf, de zgn. Gèsfabrieke (> Gents: drassige graslanden > meersen) zou oprichten. Het bedrijf Van Hoecke-Lowie, een ververij-blekerij gelegen op een van de oude bastions of ‘fortjes’ van de stadsversterkingen omtrent de vroegere Verbindingsstraat (nu Biervlietstraat langs de nieuwe trambrug) en de Ateliers du Vulcain (metaalconstructiebedrijf tussen de Gulden Vliesstraat en de Bargiekaai). Het bedrijf Voortman uit 1790, waarvan een van de nazaten nog steeds in onze raad van bestuur zit, gelegen langs de nu gedempte Nieuwe Lieve, was ooit de grootste katoenfabriek van Gent.

Zo was in een tijdspanne van veertig jaar de basis gelegd voor een nieuwe economische bedrijvigheid in de nieuwe wijken van Gent. De aanhoudende invloed van twee generaties grootindustriëlen, hadden deze evolutie in de hand gewerkt.

Tot 1838 bleef het leven van de nijverheid binnen de toen afgebakende wegen. Omstreeks 1860, na het afschaffen van de stadstol, kwam de echte urbanisatie van de noordelijke en de westelijke stadswijken op gang. Er werd gekocht, gebouwd, verkaveld dat het een lieve lust was.

Als we de Wegwijzer van Gent - zeg maar de Gouden Gids uit die tijd - er op napluizen vinden we daar als industriearbeiders: wevers, meestergasten, spinners, paswerkers, katoendrukkers, machinisten, ijzerdraaiers, mouleerders, ijzergieters, ijzerdraaiersgasten, katoenververs, nikkeleerders, modelmakers, mekaniekmakers, ijzergietersgasten en riemmakers. Als half- en ongeschoolde werkkrachten noteerden zij werkman, kamslager, lattenkliever, ijzerbewerker, fabriekswerker, vlasbewerker, pakmaker, hekelaar, houtzager, houtzagersgast, schildersgast, kaarder, bomster, haspelaarster, papierbewerker, blekersgast, katoenmonteerder en kartoenaftrekster. Als dagloners zijn er stukwerkers en men maakt ook nog melding van voermansgast, dokwerker en zeeman. Het valt dan nog op dat binnen deze drie groepen, de laagste categorieën het meest vertegenwoordigd zijn, nl. de half- en ongeschoolden en de dagloners. Er dient hier evenwel opgemerkt te worden dat de groepen geschoolden industriearbeiders zowel als ongeschoolde arbeiders allen hoofdzakelijk in de textielindustrie tewerkgesteld waren.

En wat belangrijk is voor ons Platgents: uit statistieken van Varlez blijkt dat 74% v.d. inwoners van die wijk geboren en getogen Gentenaars waren die hun Platgents uit het centrum meebrachten en dat er dominant behielden. Naast een paar Antwerpenaars, Brabanders en Henegouwenaars, woonden er ook enkele Nederlanders, Fransen, Engelsen Duitsers en Zwitsers. De Rabotwijk was dus duidelijk de recipiënt voor de uit de binnenstad verdreven autochtone Gentenaars, terwijl hun plaats, in de tussen 1860 en 1900 gesaneerde oudere stadswijken, door burgerij en middenstand ingenomen werd.


Kenmerken van het Gentse dialect

Voor wat het Gentse dialect betreft, mogen we aannemen dat nog ongeveer twee derden van de authentieke Gentenaars in de huiskring bij voorkeur een of andere vorm van Gents dialect spreken. Men vindt dit bij alle sociale klassen en onder alle leeftijden terug maar uiteraard voor bijna 100%, bij de oudere arbeidersbevolking. Eentalige dialectsprekers zijn vrij zeldzaam geworden. Ongeveer allemaal zijn ze in staat om zich, indien nodig, ook in een soort ‘Nederlands’ weliswaar men een zwaar Gents accent, uit te drukken. Veel dialectsprekende Gentenaars hebben echter weinig of geen moeite om op een A.N.-variëteit over te schakelen. Dat heeft natuurlijk in de eerste plaats met de schaalvergroting van het dagelijks leven te maken waardoor steeds meer situaties een vormelijk taalgebruik vereisen.

Algemeen genomen stellen we een inkrimping van het domein van het dialect vast en dat geldt natuurlijk ook voor het Gents. Voor het merendeel der Gentenaars is zij nog de taal van de huis- en de onmiddellijke vriendenkring maar naarmate de situatie formeler wordt schakelt men over naar een soort van Nederlands of tussentaaltje, het Verkavelingsnederlands, Gents uit de ‘confeturewijk’, dat allerlei graden van dialecticiteit vertoont. Zeg maar Gents afgerond naar boven. Je kent ze, de uitspraken zoals:

Hij loopt mee zijn lizzen in de lochtink.

Slooft uw kijses op en loop nie in de morre.

Blijft daar maar zere van want ge gaat er nog mee moossen.

Gaan kijk ne keer, ter zit iets in de baate.

Toogt uw eefer uwe nieuwe ransel maar ne keer.

Vergeet vandage uw zulle nie te vage.

Vooral bij de oudere Gentenaars die het vaak met een kortere schoolopleiding moesten stellen en na hun plechtige communie naar de fabriek gestuurd werden, duidt dit tussentaaltje doorgaans op de grens van hun reële A.N.-kennis. Bij heel wat jongeren en personen van middelbare leeftijd daarentegen is die tussentaal meer een symptoom van een zekere onwil om zich helemaal naar het on-Vlaamse ‘stijfdeftige’ A.N. te richten

Het ligt voor de hand dat ook het insluipen van A.N.-woorden de homogeniteit van ‘het’ Gents niet ten goede komt maar het zou een fictie zijn te denken dat ‘het’ Gents ooit homogeen geweest is! ‘Het’ Gents bestaat gewoonweg niet! In alle studies over Gents zoals die van Johan Winkler (1884), Jan Bouchery (1905), Jan Oscar De Gruyter (1908), Lodewijk Lievevrouw - Coopman (1950) en em. prof. dr. Johan Taeldeman, wordt er expliciet op variëteiten binnen deze stadstaal gewezen. Die worden telkens weer in verband gebracht met de sociaal- economische status en de woonwijk van de spreker.

Het zal wel duidelijk zijn dat er in het miljoenenkwartier niet veel Platgents gesproken wordt, gewoon omdat er geen arbeiders wonen maar desondanks is het Burgergents even authentiek en onvervalst Gents als het platste Fabrieksgents. De sociale klassevorming heeft vooral in de negentiende eeuw bepaald dat het spreken 'naar rang en stand' zich krachtiger dan ooit ging doorzetten. Zoals Multatuli meester Pennewip in Woutertje Pieterse (1861) laat zeggen:

Ieder hoorde in zijn hokje, en dat was naar boven en naar

beneden afgegrendeld met subtiele codes van distinctie

en distanciëring, van afstand nemen en op afstand houden.’

  Het is echter een fabeltje te geloven dat elke wijk zijn eigen Gents bezit. Waar men ook woont, heeft men immers in meerdere of mindere mate de aanwezigheid van de ongeschoolde en de geschoolde arbeider, de middenstander, de middenklasser, en de burgerij. We hebben hier dus te maken met een fenomeen dat zich in allerlei gradaties tussen twee uitersten beweegt en die geëtiketteerd worden als Platgents en Burgergents, de dialecten - sociolecten noemt men ze - van respectievelijk de laagste en de hoogste sociale klasse. Dit kan het best toegelicht worden aan de hand van de volgende stelling in 1980 geformuleerd door Hudson:


‘Als er talen bestaan, moeten ze van mekaar te onderscheiden zijn. Voor het Duits en het Chinees bijvoorbeeld lijkt het nogal voor de hand te liggen dat ze dat zijn. Maar is dat ook zo voor het Amerikaans en het Engels? Wat nu? zult u zeggen. Het Amerikaans is toch geen taal, maar (een soort) Engels... Dat is de kern van het probleem. Zijn verschillen in taalgebruik eigenlijk wel voldoende om van verschillen in taal te spreken? Maar zijn er dan eigenlijk niet zoveel talen als er sprekers zijn? Of onderscheiden we pas talen als er voldoende verschillen zijn. En hoeveel en/of welke verschillen moeten we dan aantreffen? Om een lang verhaal kort te maken: op taalkundige gronden zijn deze vragen niet te beantwoorden. Het is immers onmogelijk gebleken om objectieve linguïstische criteria te formuleren om uit te maken wat een taal is en wat variëteiten of dialecten of stijlen (sociodialecten) van een taal zijn.’ Wie geen eenheid wil zien kan dus niet op linguïstische gronden terechtgewezen worden. Wie geen verdeeldheid wil erkennen, heeft andere argumenten nodig dan taalkundige.

Een mooi voorbeeld in dit verband is de situatie van de Membe en de Kambali, twee naast elkaar levende stammen in Nigeria. De Membe zeggen dat ze dezelfde taal spreken als de Kambali, omdat ze hen zeer goed kunnen verstaan, op één enkel woord na. De kambali zeggen dat dat wel zo kan zijn, maar dat zij de Membe absoluut niet kunnen verstaan, afgezien van een enkel woord, nu en dan. Er is geen reden om aan te nemen dat de Kambali liegen. Een duidelijk verschil tussen beide stammen zit hem in hun economische positie: De kambali zijn rijk, de Membe arm.

(NRC Handelsblad 04/01/1989)


Taalkundige elementen bepalen dus niet het bestaan van twee talen, waar men er slechts één wil horen of het bestaan van één taal, waar men er twee wil horen. De analogie met Platgents en Burgergents is nu wel iets duidelijker. Voor de leek ligt het samenkoppelen van ècht Gents en Platgents voor de hand, maar dat is natuurlijk relatief, tenzij men er mee bedoelt dat de afstand tussen Platgents en het ‘beschaafd’ A.N. groter is dan die tussen het Burgergents en het Platgents en het A.N. en dan heeft men nog gelijk ook.


Het Gentse stadsdialect is een eilanddialect 

Het Gents is een heel bijzonder dialect. Het is in Vlaanderen een taaleiland. Het Gents verschilt op zeer vele punten van de omliggende Oost-Vlaamse dialecten. Van geen enkele stad in Vlaams België heeft het dialect zo'n markant eilandkarakter. Bovendien is de overgang ruimtelijk op de meeste plaatsen uiterst scherp gemarkeerd. Op het einde van de Drongensteenweg spreekt men geen Gents meer maar ‘Drôns’ (Drongens). Op het einde van de St.-Bernadettestraat spreekt men al 'Uustakkrs' (Oostakkers) en op het einde   van de Zwijnaardesteenweg 'Zwijnoars' (Zwijnaards).

Voor dat eilanddialect zijn een aantal redenen. Allereerst is een stadsbevolking vrij heterogeen en is de sociale controle gering. Daardoor kunnen allerlei taalveranderingen gemakkelijker ontstaan en doorbreken dan op het platteland.

Voorts zetten stad en platteland zich dikwijls tegen elkaar af, en wie zijn geschiedenis enigszins kent, weet dat zeker de Gentenaren dat gedaan hebben tegenover het hinterland. Zij wilden zich ook taalkundig gebied ten opzichte van elkaar manifesteren. Gent is speciaal omdat het eilandkarakter van het dialect - voorlopig - niet wordt aangetast. Dat kan niet gezegd worden van haar twee zustersteden Antwerpen en Brugge. Het Stadsantwerps dat sommige van zijn karakteristieke kenmerken krachtig uitstraalt over een grotere rurale omgeving (de hele provincie) en het Brugse stadsdialect dat zijn eigenheid verliest en zijn kenmerken ziet verdwijnt ten gunste van een soort Algemeen West-Vlaams. Alleen Gent blijft dus wat het altijd geweest is: een eiland.

Gents ontleent zijn eilandkarakter ook aan het feit dat de jongere Oost-Vlaamse taalvernieuwingen in dit stadsdialect niet voorkomen. Het is ondenkbaar dat Gent, dat midden in dat gebied ligt, niets met die ‘boerse’ verschijnselen te maken zou hebben gehad. Integendeel, waarschijnlijk zijn ze ooit in Gent zelf ontstaan en zijn ze vervolgens naar het platteland uitgestraald. Toen de Gentenaren begonnen te merken dat de plattelanders Gents begonnen te spreken, hebben ze die verschijnselen weer afgestoten ‘pour se distinguer des autres’. De Gentenaars wilden niet als boeren versleten worden. Nu is de Vlaamse basis van het Gents zeer oud. In de Middeleeuwen moet het Gents goed op het huidige West-Vlaams geleken hebben, zoals uit de taal van een aantal Gentse keuren uit de dertiende eeuw blijkt.


Een ander aspect is, dat er binnen het Gents ook interne verschillen bestaan, zowel geografische als sociale. Aan de Brugse Poort en de Muide (dokwerkers) praat men anders dan in Ledeberg. Er is ook verschil tussen Burgergents (meer middenklasse dan arbeidersklasse, meer vrouwen dan mannen) en Platgents (lagere klasse, meer mannen dan vrouwen, meer ouderen dan jongeren die het praten).


Kenmerken en structuur van het Platgents

In het Gents zijn alle klinkers lang: ‘zat’ en ‘zot’ klinken er als ‘za-at’ en ‘zo-ot’. Hoe langer de klinker echter wordt aangehouden, hoe platter men dat vindt. Men beweert wel eens dat dat gerekt spreken ontstaan is in de fabrieken waar de arbeiders boven het geraas van de weefgetouwen probeerden uit te roepen, maar dat is waarschijnlijk een mythe. Ook in andere steden, zonder textielfabrieken (bvb. Brugge, Antwerpen, Aalst) komt dat gerekte spreken bij de laagste sociale klassen voor en daar vindt men dat ook plat.

Nog een opvallend kenmerk van het Platgents is zijn rauwe felheid, die vooral tot uiting komt in het enorm aantal scheldwoorden en ook in de vele ‘platte’ uitdrukkingen. Zo talrijk en zo fel vinden we die niet in een gemiddeld plattelandsdialect. Hierbij mogen we niet uit het oog verliezen dat Gent op de eerste plaats een vurige arbeidersstad is en in zo’n milieu worden de dingen weliswaar niet kwaadaardiger, maar toch wel directer, ongezoutener en plastischer gezegd. Op het platteland zullen de meeste mensen ‘meer op hun woorden letten’ om niet door mijnheer pastoor of andere kwezels op de vingers te worden getikt.

Het is natuurlijk altijd gevaarlijk om op dit vlak te gaan veralgemenen, maar het Gentse dialect heeft een ongeëvenaarde rauwe kleur, die het minder aan zijn klanken dan aan zijn woordkeus ontleend. Uitdrukkingen als: ‘’k Goa u mee u muilen aan de Muibrugge plakke’ en ‘Oaze’k tegen u zegge: vuilbak, doe uwe scheel ope, toens wille’k u huure...’ zijn heel plat. Sommigen zullen het Gents daarom geen elegant dialect noemen, maar die ietwat ruwe directheid heeft toch ook zijn charme.

De verschillen tussen Burgergents en Platgents hebben vooral iets te maken met het verschil in woordenschat en uitspraak . Voor wat de woordenschat betreft kunnen we stellen dat er in het Burgergents veel meer Franse en A.N.-woorden voorkomen. En natuurlijk is Gents gemengd met een goede scheut Frans. Wie Gents wil leren is de regel indachtig: Geef Frans een kans!’ Hoe kan het ook anders: ‘C'était la ville flamande la plus francisée’, waar op het einde van de negentiende eeuw ongeveer 20% van de bevolking een (soort) Frans sprak.

Alhoewel er ook in een gemiddeld Vlaams plattelandsdialect enkele duizenden Franse woorden voorkomen zoals: tirette, botten, camion, sebiet, chance, boite, facteur, negligeren en amb eteren, ligt dat aantal in het Gentse dialect héél veel hoger. Er zijn er ook die zelden of nooit in een Vlaams buitendialect gebruikt worden zoals abandonneren (in de steek laten), abat-jour (schemerlamp of lampekap), d' abord (eerst en vooral), ‘abuseren’ (misbruik maken), accomodabel (inschikkelijk), accorderen (overeenkomen), accouchement (bevalling), accusatie (beschuldiging), acheveren (afwerken), etc. zoals Lodewijk Lievevrouw-Coopman in zijn Gents woordenboek vermeldt.

Interessant daarbij is het taalgedrag van de sociale opstijgers, de kleine burgerij, die naast het gebruik van Frans als carrièretaal bleef vasthouden aan de volkstaal in de dagelijkse omgang: In Gent schrijven ze mee ne crayon in hulder calpijntse, moake z' hulderen devoir in den brouillon en steke z' huldere cahier in hulder carnassiaire veur dan ze noar de compoziese goan. En oan ze nie willen luisteren krijgen ze ne fivelamoer of nen accent-circonflex op hulder bielde.’


(calpin: notaboekje, devoir: huiswerk, brouillon: klad, cahier: schrift, carnassiere: (wei)tas, compoziese > composition: (opstel) hier examen, fivelamour, accent circonflex: oorveeg, bille: stalen bol: hier: hoofd.)



BURGERGENTS

Bij deze Franssprekende Bourgeoisie heeft men dan ook nog het in het midden de zin overschakelen van Frans naar Gents, of omgekeerd, zoals Virginie Loveling een van de ‘schijtiefers’ of ‘kakmadams’, zoals franke Gentenaars ze noemen, in een van haar literaire schilderijtjes, De koffievisite, laat doen: en ikschotel u daar een fragmentje uit voor...


Mr. & MMe Verpoest komen op bezoek bij de familie

Carbonelle. Mr. Verpoest is verlamd en zit in een rolstoel.


-’Eh bien, ça va toujours !’   
Madame Verpoest antwoordde in de plaats van haar man:


- ‘Oui, ça va comme ça va : il dort bien, il mange bien, il a de l’ouverture dans son corps, hij goa noar achter op zijnen tijd; moar de sproake, zie je, dat es't. De sproake et son une main, sa gauche, qui reste encore un peu’ (zij vond het woord niet) “un peu slapkes...”


Mijnheer Carbonnelle niet wetend hoe hij hier bemoedigen kon, beperkte zich met te zeggen :


- ‘Quelles bonnes nouvelles?..’  waarop natuurlijk geen antwoord komen kon vanwege de verlamde.


- ‘Asseyez-vous, madame et monsieur, je vais tout de suite allumer de la lumière et faire servir Ie café’, verzocht madame Verpoest, druk stoelen aanbiedend. En zij riep naar de keuken toe :


- ‘Zjanitte, stoat de compteur open en es de kaffee gereed?’


- ‘Joaj-hij, madame’, antwoordde Jeannette's stem achter de binnendeur.

- ‘Hawèl, Zjanitte, komt algauwe de toafel dekken en snijd boterhammekens en lekkerkoekee 'k Zal ekik zelve de lucht aansteke, Meneer en madame Carbonnelle blijven hier kaffee drinke!’


Meteen streek zij een lucifertje aan en ploffend vlamde 't gaslicht op, in eens helder de kamer en de aanwezigen verlichtend. Jeannette kwam binnen en dekte.


-‘Asseyez-vous auprès, madame Carbonnelle et mossieur Carbonnelle’, zei madame Verpoest, voorkomend. En terwijl draaide zij Verpoest's rolletjes-leunstoel,  bond hem als een kind, zijn servet om den hals en schoof hem ook bij. Zij aten...


Carlo (de hond) steeds op den schoot zijner meesteres, in hare vingeren gekluisterd, wilde meeëten. Hij keek heel gretig naar de beetjes, maar kreeg eerst niets. Hij moest zijn kunstjes vertoonen. Madame Carbonnelle liet hem even los en hield een stukje koek in de opgeheven hand:


- ‘Allo, schuune sur son cuu-tje!’, beval ze; en het lieve diertje zette zich, de twee voorpootjes naar haar toe bestendig op en neer bewegend.


  1. -‘Och Heere!’ zei madame Verpoest bewogen, ‘'k hè uuk 'n hondje g'had, mais ce n'était qu'un chien de rue, de mijne, moar intelligent, il n'avait pas son pareil. Hij verston al wa da ge zeidt; 'k hè hem lang g'had. Hij 'n wilde moar met mij alliene-nuit. goan; en da es woar, zilde,’ verzekerde zij. ‘Moar 't was ne vieze kadee, hij was bedorve, hij wilde bijkan: op 't loatste niets mier eten en hij verstond mij gelijk né mensch. 'k Mocht hem alles veurezette wat da'k wilde, hij 'n keekt er nie noar. Moar road ne keer wanneer dat hij at?...’


-’Ah, ça je ne sais pas’, antwoordde madame Carbonnelle benieuwd, en meneertje keek ook belangstellend op.


-’Als ik zei: ‘ Mange, mon choutje, il y a un oeufken dedans!...’ toen viel hij er aan, die deugniet!


Deze mededeeling verwierf den gewenschten bijval met een ontroerd :


- ‘We zien ze toch zuu geiren, onz' beestjes!’ en een bevestigend hoofdgeknik van meneertje Carbonnelle met de verzekering:


  1. -Je ne voudrais plus de chien, si celui-ci venait a mourir, on s'attache trop aux bêtes!”’ (Virginie Loveling)

DE GENTSCHE ROLLENDE -R


  Het markantste klankverschijnsel van het Gents komt eveneens uit het Frans. In 1908 stelde Oscar De Gruyter vast dat de Gentse jonge vrouwen met een Franse ‘-r’ begonnen te spreken. Je kent ze wel de Edith Piaf ‘-r’ zoals in ‘Non, rien de rien,...’ De Franse geschraapte ‘-r’ is uitgegroeid tot het meest verspreide Gentse kenmerk, dat blijkbaar aan een expansie begonnen is. Zelfs de Turkse Gentenaars worden naar het schijnt in Turkije als Gentenaars herkend omdat ze ook in het Turks de rollende ‘-r’ gebruiken!

De meest extreme vorm van Platgents dat zich in het midden de negentiende eeuw ontwikkelde is wel het zg. ‘Nieuwbrugs’ geweest. Dit heeft niets vandoen met het Brugse dialect maar wel met dat van de wijk aan de voormalige Nieuwbrug over de Reep, tussen de Keizer Karelstraat en de St.-Jacobsnieuwstraat, begrensd door de St.-Jacobsnieuwstraat, Vlasmarkt, Steendam, Leie, Nieuwbrugkaai, de Oude Beestenmarkt en de Schelde.

ZIEHIER ENKELE KENMERKEN VAN HET PLATGENTS

-el > -ol

de holle eind -el: woorden als appel, zemel, kemel, moarbel worden daar als appol, zeimol, keimol en moarbol uitgesproken.

ijnge > ijnche

Een Platgents exemplaar zal de woorden zijnge en brijnge uitspreken als zijnche en brijnche.

-sch

De platte Gentenaar zal de -sch uit de oude spelling nog voluit artikuleren in woorden als de Roste Wascher, mijnsche, kuische, wasche, mussche, Vlieschuisbrigge. Een Burgergents exemplaar daarentegen zal het hebben over mijnse, kuisse, wasse en musse.

Foute uitspraken

Door de lage scholingsgraad heeft men ook de foute uitspraak van moeilijke en vreemde woorden zoals centifikoat voor certifikaat, mogré voor malgré, pierlaflette voor pirouette, spicholoog voor psycholoog, Harlekijnstroate i.p.v. Charles - Quintstraat, Kortelettestroate voor Queteletstraat (zijstraat van de Tolhuislaan), trekteur voor traiteur en: “'k Hè mijn badkoamer loaten bezetten mee financen"  i.p.v. faience.

Een anekdote in dat verband is de volgende: Iemand vertelde mij na een lezing dat hij op 19-jarige leeftijd zijn vader in de schilderswinkel in de Wondelgemstraat moest vervangen achter de toonbank van de zaak. Een vrouw moest verf, vernis en zonappel(?!) hebben... Bij navraag onder het personeel bleek niemand te weten wat zonappel zou moeten zijn. Dit bleek dan uiteindelijk de kleur jaune de Naples of Napels geel te zijn... een prachtig voorbeeld van het foutief uitspreken van moeilijke woorden.

-r > soms -l

Vaak wordt om dezelfde reden de -r door een -I vervangen in Nederkaater, dierecteur, accordeon en Korianderstroate. Dit wordt dan Neelkaater, dielecteur, accoldeon en Kolianderstroate.

eind -en verdwijnt

Bij werkwoorden wordt de eind-n van de -en uitgang NIET uitgesproken: lopen, springen, zingen, eten wordt luupe, zijnge, sprijnge, eete.

û > î

Nog een merkwaardig verschijnsel, dat nu nagenoeg helemaal verdwenen is, is de verwisseling van de korte -u voor een korte -î.

De Nederlandse taalkundige Winkler schrijft over dat Nieuwbrugs in 1874:

Deze wijk wordt hoofdzakelijk door menschen uit den kleinen burgerstand, door werklieden en vooral fabrieksarbeiders bewoond. Het zogenoemd Nieuwbrugsch wordt ruwer en platter uitgesproken dan het gewone Gentsch; 't wordt vooral ook veel slepender uitgebracht, zeer lijmerig zoals men in Vlaanderen deze wijze van spreken noemt. Het hoofdkenmerk van het Nieuwbrugsch is de verandering van de volkomen ‘-u’ in de volkomen ‘-î’.

Zo zei men brîgge voor brugge, mîtse voor mutse, kîrf voor kurf, îwwe voor uwwe. En Winkler gaat verder:

Wat men tegenwoordig (1874) Nieuwbrugsch noemt, is eigenlijk de algemeen oud-Gentsche tongval. Voor een halve eeuw (1824) sprak nog het grootste deel van de burgerij te Gent op zijn Nieuwbrugsch, ofschoon dan ook niet zo ruw en plat als de hedendaags echte Niéuwe-Bruggelingen doen. 


Fabrieksgents?

Lodewijk Lieverouw - Coopman stelt (foutief blijkt nu) dat zich uit dit platste Gents uiteindelijk wat hij noemt, het ‘Fabrieksgents’ ontwikkelde. Zijn stelling is dat door het invoeren van de automatische spinmolens, die een oorverdovend lawaai maakten, zodat men mekaar bijna niet kon verstaan, op den duur luider ging praten. Dat men op lange termijn slechter begon te horen, is wel juist. Men was genoodzaakt tegen mekaar te gaan schreeuwen, sterker te artikuleren, harder aan te blazen, mee ne langen oasem te spreken, bijna te liplezen. Door deze manier van praten bekwam men de zo karakteristieke zangerige en slepende toon van vooral de Fabrieksarbeiders. Maar ook op locaties waar geen industrie was, was er dat fenomeen van dit luid en gerekt praten en ook daar werd het als plat en gemeen ervaren.


Het zg. Fabrieksgents wemelt van vooral Franse technische termen, ttz. woorden die uitsluitend behoren tot de technische taalkring van de fabriek, die slaan op machines, onderdelen daarvan, gebruiksvoorwerpen, technieken, grondstoffen of handelingen waarmee de textielarbeid(st)er geconfronteerd wordt. Je vindt er ook een pak uitdrukkingen. Verder bezit het zg. ‘Fabrieksgents’ alle kenmerken van het Platgents maar dan extreem. Het wordt ook zeer gerekt en luid gesproken. En hier zouden we degenen die het trachten na te praten aanraden: Rek je bekje!

Oscar De Gruyter stelt dat


“...alle Vlamingen, ook de burgers, doorgaans luid spreken. De platte Gentenaars nu, drijven deze eigenaardigheid tot het uiterste. Het eist volstrekt geen moeite, een gesprek tussen twee Gentse fabriekswerkers te volgen van de overzijde van de straat.

Eigenaardig is het dat in beide dialecten de vrouwen de uiterst partij vertegenwoordigen. In de volksklasse spreken zij luider, breder, slepender dan de mannen, in de gegoede klasse spreken ze deftiger dan de heren, misschien zefs enigszins geaffecteerd (‘bekakter’ of ‘bescheete Gens’ zegt men bij ons) zodat het niet al te gewaagd is te spreken van een mannelijk en een vrouwelijk Platgents en een mannelijk en een vrouwelijk Burgergents.”

-s >  ∫

De ∫ neemt bij haar veel meer en veel regelmatiger de plaats van de (s) in dan bij deze laatsten. Dit blijkt uit zinnetjes als: ‘Beunt∫es Mariet∫e! O, gij vuile ∫Ionse, ge trekt hiel mijne rok uit de fron∫e!"’waarmee men de taal van onze juffertjes wou parodiëren.

Een ander belangrijk kenmerk, is de verscherping van de zachte medeklinkers tot scherpe: 

-g > -ch          -v > -f           en            -z > -s.

Men zei: ‘Choade chij ne kier noar chintere choan? Hij jee chefochte’ of: ‘Geej mijjekier fijftie fran! U foete sijn firme fuil, se sijn siekelijnche nat. Mijne floer choa nie siendelijk ne mier sijn. Chaa sieferirre, pakt e fodde! Che saa suu sat of ne Switser seeker? U uuft sit vol soachelijnche.’

Wijlen Michel Casteels vertelde mij ooit de volgende annekdote:

‘Toen ik nog klein was stond ik omstreeks de carnavalperiode aan mijn deur op de Muide, toen er een compagnie fabrieksmeisjes passeerde die naar de stad trokken om feest te vieren en ik hoorde in het voorbijgaan één van de meisjes zeggen: "Summesammeseereoamesatsijn"’(We zullen ons amuzeren als we zat zijn).



LOAT NE KIER WAT HUURE...

Om U na de theorie ook eens het platste Gents te laten horen, ga ik u daarvan enkele zeldzame fragmenten uit de vorige eeuw voorlezen.

Een eerste tekst die ik u niet wil onthouden is er een uit het overzichtswerk van Johan Winkler. Winkler had het lumineus idee de bijbelse parabel van de verloren zoon in nagenoeg alle representatieve dialecten van

Nederland en Vlaanderen te transponeren en bijna fonetisch neer te schrijven. Zo kunt u hier lezen:



De gelijkenis van de Verloren Zoon in den tongval van de werklieden in de wijk der Nieuwe - Brug te Gent,

Medegedeeld door den heer G. D. Minnaert, hoofdonderwijzer te Gent.  Februari 1873



Ne foadere oa twie seuns. In de jongste sei teeche sij foadere: ‘Foadere, chee mij mij poart da mij toekomt fan de dielinche’. In de foadere chaf et hem. In ienige doage noardien, namt hij al sijn dijnche, in hij ching in e fer land, in doar fertîrdechij 't al!

In oas't op was, in dat hij fan chien hijt mier pijle wist te moake, ferhuurde chij hem an nen boer om de firkes te wachte. Moar doar kwam onchelukkig nog nen onchersnuud in 't land, in chiel dikkels kreecht hij chien ete.

In tons wijnstech' hij wel sijnen buik te keune fulle mee den draf fan de firkes, moar hij en kreech 't nie.

In oast hij suu ferre chekomen was, bechost hij in sijn eigen te segge: "Mijn foadre hoa suu feel knechte, in de dieë eten in oferfloed, in ik stirf hier fan den onchere. 'k Sal noar mijn huis were choan, in 'k sal teeche mij foadre seche: foadre, 'k hè misdoan teeche den hemel en teechen îh. 'k En ben nie mier wîrd fan noch îwwe seune t' hiete ‘.

In oast hij da chepeisd hoa, rechtteg' hij hem op in hij trok noar huis.

Fan suu chewwe da sijn foadre hem in de ferte sag kome, liept er hij noartoe, hij kusteg' hem en hij schriemdeche van blijschap...

In de foadere sei teeche sij knechte: ‘Oast huldere! Luupt om sij beste klieren in doe hem een nieuw poar schoenen an, in stekt hem ne rijnk op sijne fijncher. Nem 't fetste kalf in doe 't duud, want mijne seune was chestorfe in hij es were leefed cheworden’.

In noar dat kalf cheduud in chrieë chemoakte was, bechoste se kirmesse t' hèwen. In oas den èwste seune noar huis kwam, huërdech' hij fan ferre 't mesiek in 't lawijt. In hij friech an iene fan de knechten woarom dat die fieste was?

In den diene sei: "l broere es were kome, in u foadre hee ons 't f etste kalf doen sloan.

In oas den êwste dad huurdeche, kwamt hij binnen in hij sei mee e fies chesichte teeche sij foadere: "Foadere, de schort van mijn broeren es weere kome, 't spel est er bofen op! Feur hem wordt er alles chedoan, in ik, die u chieël mijn leefe choe chediend hee, ik en hè noch fan u chien bokske chekreeche om mij mee mijn kameroaten uuk ne kier t' ammeseere’. Moar de foadre sei: ‘Kind, al wa da'k besitte es 't îwwe! Moar moakt uuk plesier, want uw broere was duud en hij es were leefed cheworden!’

Een tweede fragment komt uit ‘De tongval der stad Gent’ van Jan Bouchery uit 1907. Bouchery was werkend lid van de Vlaamse Akademie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Leiden. Het zijn de laatste bladzijden van het boek en het anoniem fragment heet: ‘Mee den tram’ Het beschrijft op een humoristische wijze een ritje mee den eletrieken tram van Cies en Mie, twee typische werkmensen ‘van op de Muie’ die duidelijk nog enkele flarden ‘Nieuwbrugs praten.


Voorbeeld van Gents dialect: Mee den tram

- ‘Seg, vrêwe, me gaan vandoage ne kier in de koetse rije.’

- ‘Ah, ten es nie waar zekerst, Sies? Zijde gij altemets i geld beu?’

- ‘Maar nienoak, meins, ge weet toch wel dache den dag van    vandoage    de    stad    keunt    rondrije    veur    ne niemendalle? ... Veur nen appol in een ei brenge z' i van 't Seleskest naar de Brigsche Puurte.’

- ‘'k Wildege da 'k het zoage, zei den blende...’

- ‘Ah,... ge geluuf mij nie? Awel, kom tons maar mee mee mij.’

Sies en Mie weundegen in e klein huizeke op de Ticholderije. Ze trokken over 't Sluizeke lanst 't Bêweluuleitse      over      den       Botermort, verbij Tsentsjoacobs in kwoame ezuu op de Vlasmort.

- ‘Doar stoat ons fetuure,’ zei Sies tegen zijn vrêwe. In hij wees op den elentrieken tram.’

- ‘Allé, stapt er moar algêw' inne, of hij rij nog veur onze neuze wig.’

Sies gijng veure, hij trok zijn Mie omhuuge en duwdeg’ heur binne.

- ‘Me zijn al verre genoeg’ Zeit  hij ‘Me moeteme wij op de kusses nie zitten, dat es doar d'ieste ploatse en da kost nen halve kluit dierdere. Veur vijf cens zulleme der uuk wel g’roake.’

Den ontfanger kwoam feur de pinne...

- ‘Cheefd ons ne kier elk feur fijf eens tram!’ sprak Sies.

- ‘Hoeverre meugeme doarveure rije?’

- ‘Tot in 't park, vrientse.’

- ‘Wa secht hij?’ vroeg Mie. ‘Sech joengene, che wild ons seker feur de sot hêwe?’

- ‘Moar in 't giel nie", sprak Sies, ‘hij en zal jij doar ommers nie feur liege! 't Es ejij azuu! Allee, koetsier, rij moar deure!...’

- ‘Wel onze Lieven Hiere!’ zei-se-zij, ‘Wa rij ta tijnk toch siere! Me sijn al tendent Tsentsoacobsnieuwstroate. Me rijen over de brigge. Kijk ne kier! Es da de fabrieke van Loesbirge nie?’

- ‘Ah, joat sekere. Me rijje deur de Sarlekijnstroate. Kijk, chinter ferre stoa Sentanne, op 't Arteveldeplein.’

- ‘Ei, 'k geluuve damme zierder rijen of den avapeur! 't Es goe da'k nie te vele g'heeten hê of anders zoe...’

- ‘Wilde wel een beetse zwijgen mee al iwwe prietproat!’

- ‘'t Es chelijk. Che meug segge wa dache wilt, dienen tram es toch een schuun' uitvindijnge. Kijk ne kier, soede segge damme nen birg oprijje?’

- ‘ja, ja, mijns, me zijn al op 't Senpietersplein.’

- ‘Es da doar dat de fuure stoat?’

- ‘Moede da ni vroage veur een mijns van i joare? Beginde gij ni uuk i memore kwijt te geroake?’

- ‘Och, Sies, che moe chij azuu fan iwwe neuze nie moake! Che sij chij uuk ne mier chelijk over twintig joar!’

- ‘Loat da potse moar gedekt, 't Cheen damme gat hên en zille z' ons nie mier afpakke." -  Moar 'k geluve dammer zijn? Ja, ja, 't es jij azuu. Me moen der uit."

- ‘Woar zij'm hier?’

  1. -‘An den  Belvedirre! Wimme doar e peentse goan pakke?’






















- ‘Zijde nie choe tan?... Dadd’ en es chie spek feur onzen bek. 't Es choe feur de rijke meinsche.’

- ‘Gè, gè, kom moar mee. Ge moet al die moeskes nie moake. Veur wie moem’ ons geneere? Me moen wij toch sekers nie benijt sijn! M' hên ommers cens op zak?’

- ‘'k Segge da'k nie mee en goa, zilde! Doar en krijgde gij mij nie binnen, 'k En zoe nie girren in affronte valle, 'k En benne kik al diene kiskidie nie geweune.’

- ‘Oast azuu es tons zillen me moar wa wandele. Een beetse verder stoat 't Zwoantse.  Doar keune m'ons loate binnenvallen in een potsen bobbele of een flassche Leuvens drijnke.’

- ‘'t Es mij allmoal iender, moar 'k zoe toch liever nog een endeke wandele, mem ommers al den tijd!’

- ‘Gelijk of ge wilt! Moar kijk ne kier doar, veur de deurevan d' hirbirge: ah, 't es precies onzen Tseef. Hij gelijkt er op gelijk twie druppols woatere...’

- ‘Gè, gè, Sies, me goan nie lache zilde! Allé toe, g'hèt sekerst tsienderkesuuge? Es dad onzen Tseef? Azuu ne  lieleke  martiko,   mee  rost  hoar  in  een  blekkene veurhuufd?’

- ‘Ten este jij vantselfs nie, da weete kik uuke! Moar hij trekt er toch op...’

- ‘Ge zil gij mij toch gien uuren aanoajen en mij wijsmoake dad' onze zeune der azuu ne stommen ezel uitziet gelijk da kiekeshuufd!’

- ‘Moede were 't loaste woord hên? Dan zalle kik moar zwijgen. Zeg, boas, geed' ons ne kier twie peentses dobbele! Moar wa zoed er van deinke, Mie, zoeme gien misge hespen ete?’

- ‘Mijnen buik recht gesproken, Sies, 'k en zoe nie keune. 'k En hê gien goeste veur t' eete. Die sossietses van vandenoene ligge nog op mijn moage.’

- ‘Ge moet het wete. Om de woarheid te zeggen, en nie te liege, 'k en hê precies uuk gienen hongere. 't Woas moar om i plezier te doene. - Weete wel wadde? Oas m' ons wa uitgerust hên, zillem' hier were den tram pakke. Me rijje me tot op de Kuuëremort en vandoar over de Vlieschuisbrigge langst de Steenstroate en de Slijpstroate verbij 't Seeleskest noar de Muije. Azuu keune me guul de stad zien. Zijde kontent? Of wilde liever mee de bienfetuure goan?’

- ‘Nie-ik zilde! 'k En hè dad alle doagen nie! 'k Zal der moar van profeteere! Morgen-uchtijnk es't weere 't selfste liedsje! Ne wirkmijnsch en es toch moar een sloave! Sies, wa moen die rijke mijnsche toch gelikkig zijn!’

- ‘Dijnkte gij messchien dan de rijke mijnschen uuk gien mizeeres en hên? Ge zijt er wel mee! 'k En zoe kik nog nie mee hilder wille vermangelen. Oasde moar genoeg hêt, wa moede mier hên?’

- ‘'t Es ejij veloren! 'k Zoe kik toch ne kier wille probeere!’

- ‘Toe, toe, schiet er nu moar uit mee al diene flèwe zievere! Ge zij were sossietsesproat an 't verkuupe. Ge weet wel dat da nie meugelijk en es. Stoa moar algêwen op! Den tram es chintere!’


En een beetse loater stond den tram veur 't Swoantse stille. Sies en Mie staptegen der op, in ze reejen veuruit, en keken hilder uugen uit hildere kop, deur de vijnsterruite, tot dan z' an de Muijepuurte kwoame..


***

Als laatste prezenteer ik u een fragmentje uit ‘Tiperi, allerlei kijkjes uit het poortjesleven’ door Alexis Callant (°Gent 1858  + Gent 1943)  uit 1927.  Tiperi was de verbastering van ‘Petit Paris’, een voormalig beluik in de Bagattenstraat langs de kant van de Savaanstraat. Thans is er een speeltuin van het stedelijk onderwijs. Ik heb met het beluikje affectieve banden want mijn grootmoeder is er geboren omstreeks het einde van de 19de eeuw.

Callant  was een volks schrijver, een fijn en minzaam waarnemer van het poortjesvolk. Hoewel hij soms als onderwijzer een beetje schoolmeesterachtig en zedenpreker wordt, zijn de meeste van zijn verhalen doorspekt met schilderachtige personages en een sappige Gentse taal die echt de sfeer van de werkmanskoerkes, straatjes en steegjes uit de vorige eeuw schilderachtig weergeeft. De dialogen zijn her en der fonetisch herwerkt.

Beluikje 'Tiperi' (Petit Paris) in de Bagattenstraat. Links 'het gangsken', midd. & rechts: 'het koerken' (foto's S.A.G.)




Aan het gangsken verscheen een politieman, het schrikbeeld van de overweldigende macht, als uit den grond gerezen, en de hoofdmannen van de kloppartij waren gelijk de muizen, elk in zijn hol. De oude Poef had zijn pook weggeworpen. Bloedneuzen en schrammen werden gebaad; verwarde haarstrengen in orde gebracht.   

  1. -‘Z’ hèn op hulder muile g’had!’ vertelden de kwaperten.

  2. -‘Wat es dat hier weerom mee al da kadijl?’ vroeg de agent.

  3. -‘De Lange Sterre es ne muurdenire! Hij hee Zotten Dees zijne kop afgestampt!’ ging het rond in de jeugdige groep, die met grote ogen naar den ‘arzent’  opkeek.

- ‘Hij roept al guul den achternoene dat er iets ging gebeure’, zei men rechts en links. Sommige inwoners van Tiperi kenden bij ondervinding den onverbiddelijken, krachtuitstralenden gummistok, die de lieve vrede behoorlijk herstellen kon. Vientje Vernis wist er van te vertellen:

- ‘Aos ge daarvan een vleitje krijgt op uw koasbolle’, zeit hij, ‘ziede honderdduizend sterre en ge weet noch van uwen Hiere noch van uwe God.’

  1. -‘Ha. ha!’ sprak de man van de wet. ‘De kerels van Tiperi hèn ulder weerom ne kier g'amuzeerd mee de zondag te viere. En tons nog mee een koterijzer...’ Hij raapte het bewijsstuk op.

  2. -‘Een choat in mijne kop!’  jammerde een stem.

- ‘Wie roept er doar, gelijk een virke, da geslacht wordt?’, kwam Vuile Ko aan haar deur roepen. ‘De sloeber van de Lange Sterre hee hem ne kap gegeve. Ziet dat ier ne kier, meniere den azent, of 't geen eeuwige schande es ne mens azuu t' ambachten, mee een bruumes of een bijle!’

- ‘Nen Goejen dop’, stelde de politieman vast. ‘Doch nie overdrijve, mamaatje; ten es moar 't buitenste vel en een beetse vernis. Woar weunt diene vechtersboas?’

- ‘Hij stoat nog in zijn deurgat, den duudsteker!’


De Lange Sterre was tamelijk kalm geworden door de herhaalde koude af-wasschingen, en dopte zijn gezicht droog.

- ‘Hedde gij hier gevochte?”

- ‘Joa-ik; en oan ze mij tirgen, zoe’t misschien nog kunne gebeure, da’t pijkens troef es.’

  1. -‘Ge ziet gij’ der precies 'n pijkestroef uit! En ge klopt gij, alliene met u vuiste?!’

  2. -‘Eerlijk, zonder wapes : mijn vuiste zijn der goe genoeg veure.’

  3. - ‘En gij hèt een gawwe geslegen in de kop van uwen gebuur?’

  4. -‘Een-Gawwe? Ikke? Mee mijn vuiste?... Ge wilt zeker lache? Ne klop op zijnen neuze, dat 't bloed over zijn smoel luupt, ja, dat kan zijn. Hij hee't mij uuk gelapt. Da gebeurt aan de broafste   mensche.’

  5. -‘En uwe koterirre?

Het verpletterend bewijsstuk werd voor den dag gehaald.

- ‘Mjjn koterijzer? 't Hangt aan mijn stove. Ziede 't nie hange?... Gelijk van moeder gebore!’

  1. -Wa 'n werregoare...’ zei de politieman tot zich zelven.

  2. - ‘Wiens koterijzer es dat dan?’


Nu kwam de oude Poef er ook zijn haken in slaan.

- ‘Ik ben veur de ruste en de vrede’, riep hij. ‘Ik kenne mij mans genoeg om mijn stuk te staan tegen gelijk wien.

- H’oud u stil, gij’, zei de agent kalm. ‘Ge ziet er proper uit. Hebt-de ook wat meegespeeld?’

- ‘'t Goat mij allien aan, oas ‘k wil tusschenkome veur de vrede’.

  1. -‘Wij kennen uwe numero, vredesman!’

  2. -‘Dat es mijne koterirre !’ riep de Poef opeens.

- ‘Tons hedde gij doarmee geslegen en menier doar, Zotten Dees, getroffen. Ah, ge klapt er uw eigen vierkant in!’


Er werden namen ingeschreven en bij ‘meniere‘ zouden ze moeten komen om dat ‘affirke’ klaar te spinnen. Dat was het kranig besluit van den politieman.

- ‘Niet aan te kwieken of te kwakken!... En dat koterijzer neem ekik mee noar den buro.’   

- ‘Ik moe mijne koterirre weeren hèn’, eiste de Poef dreigend.’
- ‘Kalm, manneke!’

- ‘Mijn koterijzer, zeg ik. Voddeman, nietdeug!... Ne mensch zijn huisgerief stele! Nieweerd!... Bandiet’

Zijn stem sloeg over tot een bijtend brieschen, alsof hij gans Tiperi wou overschreeuwen.

  1. -‘Smoad aan de politie! Azuu nie geboerd ! Mee naar den buro!’

  2. - ‘Eerst mijn koterijzer!’ deed hij halsstarig. Hij wilde den agent te lijve maar in een ommezien had die hem behendig en krachtig den rechterarm verwrongen, zodat de opstandeling schier machteloos werd. Net een koppigen ezel.

  3. -‘Hij heeft den Poef ligge’, zei Vientje. ‘Hij heeft hem zuiver!’ 't Ging nu wel een stapken vooruit, maar dan wilde de Poef geen voet meer verzetten.

  4. -Ge zult mee mij niet doen, wat dadde wilt’, riep hij in machteloze woede. 't Was echter bliksemsnel afgelopen, zonder de toovertusschenkomst van den gummistok. Een schril gefluit. Een tweede agent kwam door d’ ooge van de naalde gesprongen want Tiperi stond 's Zondags niet op een goed blaadje. En zonder dat er een woord gesproken werd, had de Poef de handboeien aan.

- ‘Hij zal niet vele niemier spertele’, verzekerde Pitsoele met kennis van zaken. ‘Ze zullen hem ringele!’


Tussen de twee wetsdienaars - ook een erewacht - deed hij zijn uittocht en wrong men hem door 't gangsken. Wat snokken en wat tegenstribbelen, alles boter aan de galg!

- ‘Mijn voader!’ gilden de kinderen.

- ‘Mijnen broave man!’ kreet madam Poef het groepje achterna.

- ‘Stille of ge vliegt allemoal den bak in en gladdeman!’


Het smartgehuil botste tegen de gevelkens en viel plat.

- ‘Dieve!... Koterijzerdieve!... Muurdeneers!...’ waren de

laatste verzetsuitlatingen van den ouden Poef.

- ‘Hij wordt vandaag ‘vrije Gentenaar’ lachte Doksken. 

Hij bedoelde dat hij voor eenigen uren in de

gemeentegevangenis zou opgesloten blijven.

- ‘Choh, en tons nog mee de ‘briezeletten”(1), zei

Katrien. ‘Hij haalt er iere van!’

  1. (1) > Frans bracelets: armbanden, hier in de betekenis van handboeien.


En wat nu met ons dialect?


Vlamingen hebben nog wel veel sympathie voor hun dialecten als dragers van hun sociale en culturele identiteit, maar ze kunnen of durven ze haast niet meer gebruiken. Want dialect is ‘gemeen’, vindt men. Toen ik op de bus, op schoolreis in een eerder informele situatie begin de zestigerjaren met gitaarbegeleiding eens een braaf Gents liedje aanhief, was de reactie van een van onze begeleidende leraars: ‘Is het daar haast gedaan met uw vuil Gents! Dat spreek je in je citeetje of je poortje, maar niet op school...’


Daar heeft hij mij tot in het diepste van mijn hart mee gekrenkt. Gemeen zijn heeft echt niets te maken met de taalkeuze maar alles met de woordkeuze in die taal. Gemeen zijn kun je net zo goed in gelijk welke standaardtaal. Geef mij vijf minuten en wie mij niet gelooft schoffeer ik ter plaatse onder tafel in het Frans, Engels of Duits. U kiest maar... Nochtans kan een taal maar overleven als ze gebruikt wordt.


Het verschil tussen A.N. en dialect ligt hem in de reële en de sociale afstand tussen spreker en luisteraar. In formele situaties sta je een meter van mekaar. Dialect praten met iemand daarentegen, is als het ware spreken met je arm om iemands schouder.

Gentse en andere dialectliefhebbers zullen zich in de eerste plaats moeten afvragen of ze nog bereid zijn hun dialect reële gebruikskansen te geven waar dat nog wel kan, nl. die van de informele contacten met huisgenoten, vrienden en de kruidenier om de hoek. Ik heb daar in ieder geval als lid en later als ‘prezedent’ van de ‘Gentsche Sosseteit’ al decennia mijn ‘devuure’ voor gedaan. En om het eens van een autoriteit te horen...


Zoals je huiselijke kleren draagt in je vrije tijd, zo spreek je dan ook dialect. Ga ik krulbollen, dan spreek ik dialect, maar aan de universiteit sprak ik uiteraard A.N. zegt em. prof. dr. Johan Taeldeman.


"Dialecten zijn mooi, rijk en smakelijk, maar komen uit een arm en ver verleden. Ze zijn zoals streekgerechten:

Het Gents is waterzooi.

Het Kempens is als een trappist.

Het Westvlaams smaakt naar hutsepot.

Het Oostvlaams is zurkelplets.

Het Limburgs is honing van heidekruid.

Allemaal speciaal, allemaal lekker... "

Zelfs vol fouten kan je dit nog lezen

omdat wij woordbeelden herkennen

en geen som van letters maken.                                                                                                           

2. HOE SCHRIJF IK MIJN DIALECT?



ENKELE RAADGEVINGEN EN RICHTLIJNEN               


“Om het Gentsch dialect neer te schrijven, zou het a.b.c. moeten vermeerderd worden”,zegt men. Dit geeft ons de gelegenheid eventjes een boompje op te zetten over dialectspelling.


De enige wetenschappelijk verantwoorde manier om vandaag gelijk welke taal of dialect op papier te zetten is gebruik te maken van fonetisch schrift. Daar heeft men het alfabet inderdaad zodanig uitgebreid dat men in staat is elke klanknuance precies weer te geven. Het enige probleem is: buiten een handvol wetenschappers kan geen kat dit schrift lezen, laat staan schrijven. En nochtans wordt er in Gent de laatste jaren terug druk in het dialect geschreven en gepubliceerd. En iedereen begrijpt wat er staat.


Geen enkele autoriteit is eigenlijk gemachtigd om ook maar enige verplichting voor wat betreft woordgebruik of schrijfwijze van het dialect op te leggen. Ook de schrijfwijze van Lodewijk Lievevrouw-Coopman, Romain Deconinck, Pierke Pierlala en anderen, is voor het Gents maar wat het is: hun hoogsteigen persoonlijke manier om Gents te schrijven. En als het over de spelling gaat, hoeven we maar aan de oeverloze discussies te denken die onze laatste spellingswijziging voorafgingen... Taalfanatici hebben dus nog jaren stof om over door te bomen!


dr. Jaques Van Keymeulen van het Seminarie voor Nederlandse Taalstudie en dialectologie van de Gentse Universiteit zegt daar het volgende over:


“Een goede kennis van fonetica en fonologie en daarmee gepaard gaand, een juist inzicht in het onderscheid tusssen klank, foneem en letter is echter onontbeerlijk om over spellingskwesties goed na te kunnen denken en deugdelijke spellingen te kunnen ontwerpen.”


Aldus Van Keymeulen, en hij verwijst hier graag naar “Praktische uitspraakleer van de Nederlandse Taal” door prof. Blanquaert. En hij gaat verder:


“De amateurlexicograaf moet ervan overtuigd zijn dat een leesbare, populaire dialectspelling noodzakelijk benaderend (fonetisch) is, en dat hij geen tijd hoeft te verliezen met een poging om werkelijk alle klanknuances (allofonen) die hij in zijn dialect hoort, in een zelfgemaakte spelling weer te geven. Indien hij die nuances toch tracht neer te schrijven, gaat hij de weg op van een fonetische spelling en is hij verplicht het fonetisch schrift te gebruiken ofwel zelf een fonetisch schrift te vinden.


Als algemene regel mag gelden: hoe nauwkeuriger (fonetischer) de spelling, hoe moeilijker te lezen. Hoe grover (fonologischer) de spelling, hoe makkelijker te lezen. Elke dialectspelling die leesbaar wil zijn (zonder overdaad van additionele tekentjes), behoort een evenwicht te zoeken tussen twee principes:


1° - Alle fonemen dienen in elk geval weergegeven te worden.


2° - De dialectspelling sluit het best zo dicht mogelijk aan bij de gewone Nederlandse letters en spellingsconventies.


prof. dr. Jacques Van Keymeulen












3. VOOROORDELEN


Dialect is niet iets van gisteren.


Ik heb een gruwelijke hekel aan vooroordelen en ik denk dat het voor iedereen beter is zich aan een zelfonderzoek te onderwerpen. Veel mensen vinden dialect nog steeds boertig en iets voor onderontwikkelden. Voor hen behoort dialect tot de cultuur van de beluiken. Een ander vooroordeel is dat sommige dialectsprekers nogal het idee hebben dat buitenstaanders het niet kunnen, of zelfs niet mogen verstaan: Men gebruikt de taal voor buitensluiting. Jij bent geen Gentenaar, je verstaat dus geen Gents, je hoort dus niet bij ons. Sommigen gaan dan met allerlei onverstaanbare, ouderwetse woorden rond je oren slaan om aan te tonen dat je hun dialect niet verstaat.



WABLIEF? DIALECTEN MINDERWAARDIG?!


Een ruim verspreide misvatting over dialecten (...) bestaat erin dat streektalen worden beschouwd als een minderwaardig taaltje van minderontwikkelden. Een hardnekkige misvatting! Onterecht maar onuitroeibaar!


Om het even welk dialect heeft immers de kenmerken van om het even welke cultuurtaal: een eigen woordenschat, een eigen (historische) grammatica, een eigen klank- en vormleer, een eigen syntaxis, en een eigen geschiedenis, een eigen voortdurend wisselende evolutie. Kortom: iedere spreektaal heeft haar eigen aard, haar eigen karakter, haar eigen identiteit. Terzelfdertijd mogen we stellen dat om het even welk dialect evenwaardig is aan gelijk welk ander en dat het ene niet lelijker of mooier is dan het andere. Dialect is bovendien, in tal van opzichten gelijkwaardig aan om het even welke cultuurtaal. Cultuurtalen worden echter veel intenser bestudeerd dan dialecten waarover dan ook veel minder wordt gepubliceerd. Woordenboeken of spraakkunsten over dialecten worden maar zeer zelden geschreven.


”Ik zou het een gemis vinden om tussen de lakens een vreemde taal als het Algemeen Nederlands te spreken. Ons dialect echter vind ik het mooist, want het is het mijne” ( naar Gezelle)


Naar Walter Evenepoel (Uit: ‘Geraardsbergen, zijn taalgebruik en zijn taaleigen’)




4. SPELLINGOORLOG


Een leesbare spelling wil in het Nederlands zeggen dat je je houdt aan de Nederlandse spelling. Daar zijn je lezers immers mee vertrouwd. Als je echter alleen rekening houdt met de leesbaarheid, doe je het dialect onrecht aan. Dan gaan er te veel eigenaardigheden verloren. Het is dus zoeken naar de juiste verhouding. De spellingsoorlog verbaast me. Mensen die zich daarmee bezighouden kunnen hun energie beter aan andere zaken besteden. Spelling zou olie op de golven moeten zijn, geen olie op het vuur. Zei Ter Laan niet reeds in de vijftigerjaren: "Spelling is een afspraak tussen goede verstaanders."




5. ENKELE UITSPRAKEN OVER DIALECT


- Het is uiteindelijk belangrijker dat je echt iets te vertellen hebt. Of je dat nu in het dialect of in het Algemeen Nederlands doet, is bijzaak .


  1. -Dialect is een te behouden cultureel erfgoed.


- "Een algemiene omgangstoale es een dialect mee een leger achter hem."

Prof. dr. in de filosofie Jean Paul Van Bendegem, lid van ons Gentsche Sosseteit.


- "Het eigen-aardige, het buitengewone, het bijzondere, de finesse, het bekoorlijke, de fijngevoeligheid van elke taal, haar ziel en uiteindelijk haar karakter zijn bewaard in de volkstaal want het is daar dat het natuurlijke, de zeden en gewoonten, de gebruiken van een gemeenschap hun couleur-locale hebben neergeslagen."

Jean François Marmontel (1723-1799)














6. DIALECTWOORDEN VERZAMELEN.

EEN PRACTISCHE HANDLEIDING.


prof. dr. Jacques Van Keymeulen


Het verzamelen van dialectische woordenschat is altijd een populaire bezigheid geweest van dialectliefhebbers. Het aantal woordenboekprojecten loopt de laatste jaren sterk op. Dat heeft te maken met het gevoel dat de traditionele woordenschat aan het verdwijnen is en voor het nageslacht "gered" moet worden. Die motivatie is altijd al aanwezig geweest bij dialectlexicografen; ook al in de 19de eeuw kan men in de inleidingen van dialectwoordenboeken lezen dat het vijf voor twaalf is voor de streektalen.


Talen veranderen altijd, en meestal werd dat als taalverloedering geduid - vooral in kringen van amateurs. Tegenwoordig is er echter iets anders aan de hand. dan de langzame evolutie die eigen is aan elke taal. Sedert de jaren '60 is er immers een taalverandering op gang gekomen die qua omvang ongezien is in de geschiedenis. Door de veranderingen in en de schaalvergroting van het maatschappelijk leven, de verhoogde sociale en demografische mobiliteit, de hogere scholingsgraad en de introductie van de massamedia, kwamen de traditionele dialecten onder zeer sterke druk te staan: de woordenschat, het meest mobiele taalelement, verdwijnt daarbij het eerst.


Het is dan ook toe te juichen dat plaatselijke kringen of individuen een poging ondernemen om dialectwoorden op te tekenen. Om een en ander in goede banen te leiden werd bij de redactie van het woordenboek van de Vlaamse dialecten (Vakgroep Nederlandse Taalkunde UGent) een uitgebreide handleiding geschreven voor de dialectlexicograaf.




7. DIALECTBELEVING IN VLAANDEREN.

Een erfgoedveld in volle expansie


Tussen kerstmis en nieuwjaar 2004 zorgde productiehuis Woestijnvis voor het eerste grensverleggende Vlaamse tv-experiment op taalvlak sinds decennia. Marc Uytterhoeven en zijn praatgasten op de sofa, bedienden zich namelijk een week lang in alle uitzendingen voor alle gesprekken systematisch van het dialect. Elke dag waren de gasten uit een andere provincie afkomstig en de presentator sprak vanaf dag 2 -de eerste aflevering verliep in zijn thuistaal, het Mechels - een soort simili-Limburgs, Brabants, Oost- en West-Vlaams. Deze taalgimmick was door de Woestijnvissers als een leuk jaarafsluitend divertimento bedoeld en meer stelde het ook niet voor.


Veel opmerkelijker en bijna prominenter aanwezig dan het gebeuren zelf, waren de reacties erop. Er volgden namelijk geen boze kijkersreacties, geen sancties uit de hogere VRT-regionen, geen stroom afkeurende lezersbrieven in de geschreven pers. Integendeel: de kijkcijfers voor het praatprogramma piekten en in de flankerende media werd via voor- en nabeschouwingen, interviews met praatgasten en met experten gretig mee geprofiteerd van deze kleine hype.


Dialect in Vlaanderen: het mag dus eindelijk, zelfs op televisie. De angstcultuur voor autochtone taalvariatie (dat immer vermanende ABN-vingertje en de misprijzende foei-blik als het over dialect ging) is eindelijk ingeruild voor en positieve benadering van taaleigenheid als rijkdom en van dialectbeleving als erfgoedzorg.


Rob Belemans in 'Mores' jg. 6, 2005, nr.1, p. 15




8. Zeeuwen? Daar kan je nog iets van leren!


Zeeuwen spreken naast hun A.N. in formele situaties graag en veel in informele omstandigheden hun sappig Zeeuws dialect. In plaatselijke kranten staan vaak rubriekjes in de streektaal. Bij de opening van de studiedag van de 'Stichting Nederlandse Dialecten', hield de Commissaris van de Koningin van de provincie Zeeland (Gouverneur) zijn welkomstoespraak in het Zeeuws! 's Middags viel ik bijna helemaal van mijn stoel toen ik de werkgroep 'dialect op school' bijwoonde. In de les wereldoriëntatie werden de kinderen met dialectliedjes, -verhalen en -woorden geconfronteerd. Het achterliggend idee was: wij dragen zorg voor onze kathedralen, historische gebouwen, nationaal kunstpatrimonium én... dus ook voor ons dialect. Hier is zoiets nog steeds totaal ondenkbaar.


Ook in het Zeeuws-Vlaams Volkslied gaat de derde strofe en het refrein als volgt:

Dialectverenigingen als 'De Gentsche Sosseteit' kunnen daar een stimulerende rol in spelen en ook mensen die beroepshalve met taal bezig zijn, kunnen een bijdrage leveren tot een positieve beeldvorming over het dialect als eerbare thuistaal. En dat was met deze uiteenzetting ook een beetje mijn bedoeling.

De ganse lieve dag.

Daar klinkt uit frisse longen,

Gejok en gulle lach.

Daar klinkt de echte landstaal,

Geleerd uit moeders mond.

Eenvoudig, zonder omhaal,

Goed Zeeuwsch en dus goed rond.


Van d' Ee tot Hontenisse

Van Hulst tot aan Cadzand

Dat is ons eigen landje,

Maar deel van Nederland.

9. Eerste talkshow in 't 'plat Antwerps'


De Antwerpse regionale zender ATV zal vanaf maandag 17 april een talkshow uitzenden waarin enkel het Antwerps dialect gesproken zal worden. Vijf weken lang zal ATV-presentator Marc Fransen het gezicht zijn van 'Fraanzen'. Vanuit de ATV-studio zal hij aan een bar het Antwerpengehalte van de verschillende gasten afwegen. In elke uitzending worden drie gasten uitgenodigd. Telkens zal er één gast zijn van wie niemand weet dat hij of zij plat Antwerps praat. Elke week zal een bekend Antwerps politicus, als barman/-vrouw van dienst, beoordelen hoe Antwerps de gast wel is.                                                      


(De Morgen,'Kort', do. 13 april 2006)


En wannier bij ons in 't Gentsch op radio of gewestelijken TV?




10. VDAB geeft cursussen 'West-Vlams voe behunners'


De VDAB organiseert in West-Vlaanderen voortaan cursussen dialect. 'Ze zijn bedoeld voor anderstaligen die ondertussen wél het Nederlands onder de knie hebben, maar geen jota begrijpen van het alomtegenwoordige dialect', zegt docent Hans Declercq.

De cursus komt er volgens de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) van West-Vlaanderen uit pure noodzaak. 'Anderstaligen die bij ons Nederlands hebben geleerd, blijken op de werkvloer vaak nergens te staan omdat er bijna constant West-Vlaams wordt gesproken', aldus docent Hans Declercq.


'Om een voorbeeld te geven: Sommige van onze anderstaligen volgen na hun cursus Nederlands met succes een opleiding in de sociale sector. Maar tijdens hun stage in bijvoorbeeld een rust- en verzorgingstehuis loopt het mis omdat de bewoners voornamelijk West-Vlaams spreken. Laatst was er nog een pijnlijk voorval met een oudere bewoner die dringend naar het toilet moest, terwijl onze cursist dacht dat hij om een glas water vroeg.'


De VDAB West-Vlaanderen organiseert daarom nu aanvullende cursussen 'West-Vlams voe behunners' van telkens vijftien lesuren. 'De nadruk ligt op begrijpend luisteren', aldus nog Declercq. 'Ik spreek de hele tijd West-Vlaams zodat onze cursisten wat nieuwe woordenschat opdoen, en ook een aantal West-Vlaamse klanken leren te ontcijferen.' Volgens Declercq is het niet de bedoeling de cursisten West-Vlaams te leren spreken. 'Aangezien elke West-Vlaming uiteraard ook Nederlands begrijpt, raad ik de cursisten aan om gewoon Nederlands te praten tijdens hun opleiding of stage.'


Navraag bij andere VDAB-kantoren leert dat enkel in West-Vlaanderen cursussen dialect worden georganiseerd. Bij de VDAB Antwerpen dachten ze gisteren zelfs dat hun West-Vlaamse collega's een grapje maakten.


Reinhild Vandekerckhove, docent sociolinguïstiek en Nederlandse taalkunde aan de Universiteit Antwerpen, is daarentegen allesbehalve verbaasd. 'Onderzoek heeft uitgewezen dat West-Vlaanderen de meest dialectvaste regio van het hele Nederlandse taalgebied is. Een West-Vlaming die een andere West-Vlaming tegenkomt, schakelt meteen op dialect over, of die nu hoog- of laagopgeleid is.'


Vandekerckhove beklemtoont wel dat alleen de oudere generatie West-Vlamingen enkel dialect spreekt. 'Veel van deze mensen hebben nooit algemeen Nederlands geleerd omdat ze dat nooit nodig hadden. De middengeneratie en jonge generatie West-Vlamingen schakelen wel meteen over op algemeen Nederlands als blijkt dat hun gesprekspartner geen West-Vlaams begrijpt', aldus nog Vandekerckhove.


Voor alle duidelijkheid: Onder 'anderstaligen' - waarvoor deze cursus in het leven is geroepen - worden geen Antwerpenaren of Limburgers verstaan die vaak al even weinig West-Vlaams begrijpen.


Werner Rommers




11. De 'Franse R' verovert Vlaanderen razendsnel


TONGPUNT-R VERDWIJNT


De huig-r, in de volksmond de 'Franse r' genoemd, rukt op in Vlaanderen. Vroeger werden kinderen naar een logopedist gestuurd als ze de tongpunt-r niet konden uitspreken, vandaag staat de huig-r weer chic. Eline Bergmans

 Goed nieuws voor Limburgers en Gentenaars: de huig-r is in opmars. Dat blijkt uit een doctoraatsonderzoek aan de Vrije Universiteit Brussel. Onderzoekster Evie Tops nam in 89 Vlaamse gemeenten straatinterviews af van 1.912 mensen. Daaruit blijkt dat slechts 66 procent van de sprekers de tongpunt-r nog gebruikt, de rollende 'r' die wordt gevormd met het puntje van de tong.

Zo'n 28 procent zweert bij de Franse huig-r. Alleen een kleine minderheid gebruikt de twee door elkaar. De huig-r is dus aan een duidelijke inhaalbeweging bezig in Vlaanderen, waar de tongpunt-r tot voor kort de enige norm was. Die opmars is zo sterk, dat specialisten niet uitsluiten dat de Vlaamse tongpunt-r op termijn zou kunnen uitsterven ten voordele van de 'Franse r'.

Gentse dienstmeisjes

De oorzaak van die ontwikkeling is niet zo duidelijk. Taalverandering gebeurt vooral onbewust. 'Honderd jaar geleden verliep die evolutie anders', zegt Hans Van de Velde, sociolinguïst aan de universiteit van Utrecht en promotor van het doctoraatsonderzoek. 'Toen gingen Gentse dienstmeisjes die voor Franstalige gezinnen werkten, zich een huig-r aanmeten omdat het chiquer stond. Vandaag zijn de oorzaken van de expansie van de huig-r moeilijker te achterhalen.'

Behalve de historische aanwezigheid van Franstaligen, Nederlanders en Duitsers heeft het ook te maken met sociale klassen. 'Ook vandaag staat een huig-r voor sommige mensen chic. Er zijn aanwijzingen dat het vooral jongeren van de hogere sociale klasse zijn die naar de huig-r overstappen. En die zijn natuurlijk invloedrijker.'

Daarnaast kan ook het uitspraakgemak een argument zijn. De huig-r is immers makkelijker. Niet iedereen slaagt erin om de tongpunt-r uit te spreken, bij de huig-r lukt dat wel. 'Vroeger werden kinderen verplicht de tongpunt-r te leren', zegt Hans Van de Velde. 'De tijd dat kinderen met een 'Franse r' naar een logopedist werden gestuurd, ligt niet zo ver achter ons. Vandaag is dat veranderd. De taalevolutie kunnen we vooral horen bij de jonge generatie. Kinderen bootsen klanken na. Ouders spelen daarbij een rol, maar vooral de invloed van het onderwijs en van radio en televisie is belangrijk.'

Stille dood

In de media zien we volgens de sociolinguïst duidelijk dat we midden in een taalverandering zitten. Op de openbare omroep was de huig-r jarenlang verbannen, vandaag is die geregeld te horen, onder meer bij Jan Hautekiet en Heidi Lenaerts. Bij VTM leest Birgit Van Mol elke dag het nieuws met een Franse r. 'De huig-r zet zich langzaam maar zeker door', zegt Hans Van de Velde. 'Mogelijk spreken we in Vlaanderen en Nederland ooit allemaal met een huig-r en sterft de tongpunt-r in Vlaanderen een stille dood.'
Eline Bergmans


                'Visjes plopel watel geven'

FILIP PEETERS


Als kind kon acteur Filip Peeters de letter 'r' niet uitspreken. Zijn ouders lieten hem daarom een gedichtje inspreken op een bandopnemer.

 'Ik hoorde mezelf zeggen: Jantje geeft de visjes plopel watel uit de plopele beek. Daarop schaamde ik me zo diep dat ik één dag later vloeiend een huig-r kon uitspreken', zegt Filip Peeters. Die Franse 'r' bleef hij gebruiken tot hij op zijn achttiende naar de Studio Herman Teirlinck ging en de tongpunt-r moest kunnen uitspreken om naar het tweede jaar te mogen. 'Ik heb mijn eerste jaar nog eens gedaan omdat het maar niet wilde lukken. Tot een logopediste me een trucje leerde: ik moest heel snel de letters 't' en 'd' na elkaar zeggen. T-d-t-d-t-d-t-d-t-d-t-d, tot de 'r' van mijn tong zou rollen.'

Sindsdien gebruikt Filip Peeters de tongpunt-r en de huig-r door elkaar. 'In het theater ben je veel verstaanbaarder als je de tongpunt-r gebruikt. Daarom versta je Belgen zoveel beter dan Nederlanders.'


De ene 'r' is de andere niet


In totaal bestaan er volgens taalspecialisten wel twintig verschillende soorten 'r'. Het belangrijkste onderscheid wordt gemaakt door de articulatie voor of achter in de mond te leggen. Kleinere verschillen zijn er door de articulatiewijze, bijvoorbeeld rollend of vloeiend als een halve klinker.

 Tongpunt-r: de r wordt met de punt van de tong gemaakt, waarbij de tong zich vlak achter de tanden tegen het harde gehemelte bevindt. In veel talen is de tongpunt-r de 'gewone' r, dat wil zeggen de r van de 'normale' uitspraak van de standaardtaal, zoals in het Italiaans, Spaans en Russisch.

Gehemelte-r: de tong wordt iets verder naar achteren tegen het zachte gehemelte gedrukt om de r te produceren. Het duidelijkste voorbeeld is de Engelse r.

Huig-r: de r wordt gerealiseerd door de huig te laten trillen.

Keel-r: de r wordt voorbij de huig in de keelholte geproduceerd. Voorbeelden zijn de Duitse en Franse standaarduitspraak.


                   'Je houdt ervan of niet'


ILSE VAN HOECKE


Ilse Van Hoecke, die op Radio 2 mee De madammen presenteert, is afkomstig uit Gent en heeft altijd een uitgesproken huig-r gehad. 'Op het conservatorium heb ik geleerd om de tongpunt-r te gebruiken, maar ik vind dat die niet bij mij past. Sinds ik afgestudeerd ben, gebruik ik ze daarom niet meer. Bij de VRT heeft de taaladviseur me gezegd dat een huig-r even correct is.' Op een enkele mail van een luisteraar na, heeft de radiopresentatrice nooit kritiek gekregen op haar Franse r. 'Je houdt ervan of niet. Ik beschouw mijn huig-r zoals een kleur die je mooi vindt of niet. In ieder geval is het een kleur die bij mijn persoon past.'

 Volgens Ilse Van Hoecke kiezen kinderen automatisch voor de huig-r of de tongpunt-r. 'Mijn oudste broer heeft een tongpunt-r en mijn jongste broer een huig-r. Bij ons alle drie afzonderlijk is die uitspraak er op een natuurlijke manier gekomen.'

Woe. 9 december 2009



  1. 12.HET GENTS: DIALECT ALS SCHRIJF- EN LITERATUURPROBLEEM


De hiernavolgende overzichtsbijdrage situeert enkele problemen van het schrijven van dialect, vooral van het Gents, én vat enkele kenmerken van de in het Gents geschreven literatuur samen. In de vervolgbijdrage, De Gêntsche toale : overzicht Gentse dialectschrijvers, wordt een chronologisch overzicht gegeven van integraal of gedeeltelijk in het Gents geschreven literatuur.
Voor wetenschappelijke studies over de fonologie, de uitspraakleer van het dialect, verwijzen we naar publicaties van dialectologen als Johan Taeldeman en Jacques van Keymeulen.  


De Gentsche toale als schrijfprobleem 

Geschreven taal is één van de middelen om gesproken taal – liefst zo getrouw mogelijk – te registreren. Voor het geschreven Algemeen Nederlands (AN) zijn er officieel aanvaarde spellingregels. Voor dialecten bestaan dergelijke regels niet. Wat het Gents betreft (waartoe wij ons verder beperken) hebben de hedendaagse dialectschrijvers wel de luxe, te rade te kunnen gaan in een heuse Gentse “Van Dale”, het Gentsch woordenboek (1950-1951, tweedelig: 1974, driedelig) van Lodewijk Lievevrouw-Coopman én in een actualisering daarvan met het Nieuw Gents idiotikon van Edmond Cocquyt  (1995).

Zonder ons te verdiepen in de geschiedenis van taal en spelling, wijzen we hier terloops op één verhandeling, een boek uit 1550 dat algemeen wordt beschouwd als de allereerste publicatie ooit, gewijd aan de spelling van het Nederlands, namelijk Néderlandsche spellijnghe van de Gentenaar Joas [Joos] Lambrecht. In zijn verhandeling pleitte hij nog niet voor een eenvormige spelling voor het gehele Nederlandstalige gebied, wél voor uniformiteit binnen elke streektaal (het Vlaams, het Hollands, het Brabants...). Algemeen wordt aangenomen dat de spelling die hij concreet aanbeval, gebaseerd was op de uitspraak van het Gentse dialect. Meer hierover in de bijdrage over Joos Lambrecht, in het Lexicon van Literair Gent.

Dialect schrijven is alles behalve een sinecure, niet het minst omdat ons Latijns alfabet onvoldoende letters bevat om alle dialectklanken en -nuances weer te geven. In feite levert het door taalkundigen gebruikt fonetisch schrift de meest getrouwe registratie van het gesproken woord op. Zo wordt het eenvoudig Nederlands woord “scheef” (voor “schuin” of “krom”) in het Gents dan [sxi:f] en “trouwen” wordt [træ : wə]. Behoudens taalwetenschappers zijn echter weinigen vertrouwd met een dergelijke schrijfwijze. Wie tóch Gents schrijft behelpt zich met combinaties van de 26 letters van ons alfabet (bv. in “toale”) en met accenttekens (^, ¨, ’, ̀ ) én schrijft voor het overige volgens eigen (al dan niet consequent toegepaste) regels “in een spelling die een professor in de proefondervindelijke klankleer de haren zouden doen te berge rijzen...” zoals Jozef Vercoullie het uitdrukte in de inleiding bij Gênsche prâot van Jan Cleppe.
Dit leidt tot verschillende schrijfwijze van dezelfde woorden. Zo wordt “praat” (voor “het gesprokene”) dan “praot”, maar ook “proat”, “prâot” of “proât” en naast “treiwe” (trouwen) vinden we “trèwe” en “trêwe”. Soms leiden pogingen tot “correcte” dialectweergave wel eens tot krampachtige constructies als “...hoop ’k, n’e’ woâr” (Wazenaar),  “... ‘k en (h)ê ‘k ik...” (Jan Boucherij), “ ‘k en hêd ekik” (Jan Cleppe) of “ ’k en zal ekik” en “ ‘k en zal e kik” (Lodewijk de Vriese).  

Er is meer. Verschillen zijn er ook omdat er geen echt “standaard Gents” bestaat. In de Ekkergemse wijk spreekt de burgerij het “meest met een klein mondje”, meent Walter De Buck, en die van de Brugse Poort, “... de dieje klappe Gents mee n’en petoiter in huldere mond”, terwijl die van Meulestede, de havenwijk, dan weer meer tje-klanken en korte benadrukte i’s laten horen: “Portjier,   die de portjirre open, de bruid moe spiven, ’t es van ’t hitsen en klitsen van die vette sijsse”, maar in het verhaaltje ‘t Was zuu loate van Lodewijk de Vriese oogt hetzelfde weer anders...    


van het Gents in dialectliteratuur 

De meeste auteurs van volkse verhalen, toneelstukken, revueteksten e.d. die in het dialect gesteld zijn, willen daarmee zelden hoogstaande literatuur bereiken. In de regel wordt meer aandacht besteed aan het schrijven van dialect dan aan de kwaliteit van het verhaal. De humor, de satire of de ironie – die ten andere nooit ver weg zijn – worden in belangrijke mate gedragen door het dialect.
Voor auteurs die het dialect “gebruiken” in voor het overige AN-teksten, zijn de dialectgedeelten meestal dialogen die de authenticiteit van bepaalde figuren (als behorende tot een bepaalde bevolkingsgroep) accentueren. Soms worden Gentse woorden of uitdrukkingen ingelast als  stijlfiguren die het komisch effect versterken. Noemde Claus zijn Blindeman (1985, zie verder) niet “de eerste Oedipus op deze planeet waarmee men kan lachen”? Naar aanleiding van zijn toneelstuk Zijde daar? (2002) verduidelijkte Eric de Volder: “Ik kies voor het dialect omdat het verhaal en de muzikaliteit waarnaar ik streef dat vragen. Een standaardtaal bestaat eigenlijk niet want elk persoonlijk taalgebruik is een taalvariant. Elk personage vraagt een specifieke taal.” (zie
http://www.urbanmag.be/artikel/621/eric-de-volder-over-%3Ci%3Ezijde-daar%3C-i%3E)


Geredelijk zou men kunnen aannemen dat vooral (volkse) toneelteksten – als aaneenschakelingen van dialogen – zich bij uitstek lenen tot het schrijven van dialect. En toch blijkt dit lang niet altijd zo te werken. Inderdaad, de meeste manuscripten, bedoeld om in het dialect te worden opgevoerd, zijn geschreven in een mengvorm van AN en dialect. De auteurs houden er duidelijk rekening mee dat de acteurs hun tekst zullen vertolken in een onversneden of in een min of meer afgezwakt Gents, al naar gelang van het publiek waarvoor zij spelen. Taalkundig lijken het “halfproducten” die pas op de planken hun afwerking krijgen, écht tot leven komen. Zelfs een Hugo Claus rekende uitdrukkelijk op de vertolkers toen hij boven zijn Blindeman  vermeldde: “In principe spreken de acteurs Gents of een ander Oost-Vlaams dialect”. In de gedrukte tekst is het dialect beperkt tot af en toe eens een “Wat ziede?”, “Wat kwam ’t er tons?” of iets dergelijks. [Voor de duidelijkheid: Blindeman is Claus’ tweede bewerking van Oedipus. Zijn eerste (Oedipus getiteld, daterend uit 1971) is de meest getrouwe, ze is geheel in het AN gesteld. Blindeman is veel ingrijpender bewerkt: het stuk is nu in Gent gesitueerd, o.m. aan de Watersportbaan]
Een mooie illustratie van gemengd taalgebruik (AN en dialect) is een gezongen “romance” uit Romain Deconincks blijspel Fiene Slameur vrijt mee nen dokteur. In het manuscript van de toneeltekst staat het (onder de Nederlandse titel Omdat ik zoveel van je hou), in een mengvorm van Nederlands en dialect. John Bultynck schreef er, onder de titel Oomda ‘k ö zuu vrie girre zie, een integraal-plat-Gentse hertaling van, bedoeld om gelezen te worden. Ter wille van de niet-Gentse lezers voegde hij er bovendien een Nederlandse vertaling aan toe. (Voor Bultyncks versies, zie het tijdschrift Cyannuur, nr. 15, 1964, p. 34-37).


Beschikbaarheid 

Tenslotte is er, wat het dialect betreft, nog een probleem in verband met de beschikbaarheid. De teksten van bekende literaire auteurs zijn meestal makkelijk te vinden via het gewone commerciële uitgeverscircuit of in bibliotheken. Deze van volkse dialecttoneelstukken zijn veel moeilijker te vinden. Sporadisch treft men de originele versie wel eens (deels) aan in een tijdschrift, soms in een programmaboekje n.a.v. een opvoering. Veel werken van de hier gesignaleerde “kleinere” auteurs zijn echter enkel beschikbaar bij gespecialiseerde uitgeverijen (bv. Toneelfonds J. Janssens of het Auteursrechtenbureau Almo, beide te Antwerpen). Probleem met deze publicaties is, dat ze veelal geheel of grotendeels vernederlandst zijn. Wie dan op zoek gaat naar de originele manuscripten – voor zover ze nog bestaan – is meestal aangewezen op het raadplegen van archieven. Zo worden de werken van Leo Wageneire en van Henri Van Daele bewaard door Willy Everaert, voorzitter van de Gentse Henri van Daele Compagnie; de werken van Romain Deconinck vindt men in het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis te Gent. 

[Frans Heymans, m.m.v. Eddy Levis]

Uit: Literair Gent :   http://www.literair.gent.be/html/overzichtdetail.asp?AID=1819



13.Vergeten schrijvers: Henri Van Daele

Daniël van Ryssel |
Trefwoord: 
vergeten schrijvers.


Daniël van Ryssel, lange tijd redacteur van het tijdschrift Yang, is in zijn uitgebreide archieven gedoken. Hij heeft een reeks mooie stukjes geschreven over literaire figuren die op de achtergrond zijn geraakt, maar ooit een rol van enige betekenis hebben gespeeld.

Henri Van Daele is een vergeten schrijver die weer voor het voetlicht wordt gebracht.

 

Henri Van Daele is de toneelauteur van wie gezegd werd: “Hij leerde zijn volk lachen.”
Geboren te Gent, Sassepoortstraat. Hij had vijf broers en één zus. Zoon van François Xavier, koopman, in zijn vrije tijd regisseur en acteur bij verschillende amateursgezelschappen; verder gaf hij ook les in een avondschooltje op de Muide. Maakte al van in zijn vroege jeugd kennis met de ruige realiteit van het leven der proletariërs. Vanaf 1897 werkte hij in de fabriek en trok hij naar de steenkolenmijnen van de Borinage. Als 16-jarige vertrok hij naar Frankrijk waar hij als leerling kopergieter werkzaam is geweest.

Van zijn vader erfde hij de passie voor het toneel en reeds in 1886 zette hij zijn eerste pasjes op de planken bij het amateursgezelschap “Vrijheidsliefde”. Terug uit Frankrijk ging hij, net zoals Karel Waeri, rond van café tot café om eigen liedjes te zingen die zinderden van het engagement, want hij was socialist in hart en nieren en liet dat ook duidelijk horen. Edward Anseele zette hem aan toneelstukken voor het volk te schrijven.
In 1898 schreef hij zijn eerste revue. Een jaar later huwde hij met Maria Van der Haeghen. In 1947 is hij, na de dood van zijn eerste vrouw, hertrouwd met de veel jongere Angèle Van Gele. In 1905 had hij contacten met de Multatulikring en schreef hij de Revue van Vooruit waarin hij volop de satire gebruikte om aan de ontvoogdingsstrijd van de arbeidersklasse zijn steentje bij te dragen. Ondertussen exploiteerde hij samen met zijn jongere broer Isidoor — de grootste komiek in Europa, de Europese Charlie Chaplin — de tingeltangel “Het Volkshuis”, werkte samen met de musicus Hector Seymortier, later Jef van der Meulen, en verwierf daarmee zo’n bekendheid dat hij als zelfstandig auteur, acteur en regisseur kon overleven.

Het stuk Een vieze karwei: Gentse Feesten, schreef hij samen met Jean Ray, die van hem zei dat hij de evenknie was van Molière. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vluchtte hij naar Nederland waar hij, zoals hij zelf beweerde, zijn beste stuk schreef: Het Oorlogskindeken (1915). Na de oorlog vestigde hij zich te Gentbrugge en schreef hij lokale scènes voor de toen erg populaire revues in het “Nieuwe Circus”, waar het spektakel belangrijker was dan het toneel. Wat hem eigenlijk niet zinde. In 1925 richtte hij een eigen gezelschap op en kon daarbij rekenen op de medewerking van tal van plaatselijke artiesten. Zijn groep kreeg een vast contract in schouwburg Minard. Tevens ging hij op toernee in heel Vlaanderen en naar de Folies Bergères te Brussel.

Gedurende dertig jaar zal hij in Gent dé bekende auteur van in het Gents gesproken volkstoneel blijven en de voorstellingen lokten onveranderlijk volle zalen. Hij was een meesterlijk tekenaar van de volksmens en van diens simpel maar toch complex milieu. Hij schreef niet minder dan 140 revues en toneelstukken -met de vliegende schietspoel deed hij drie weken over een stuk, op achterkanten van behangselpapier- en honderden liedjes, o.a. “De sterkste man van Gent”. Zelf bleef hij tot zijn 72 jaar op de planken staan. Zijn meest bekende stuk is ongetwijfeld Een Schuunmoeder uit de Duust.

Zijn natuurlijke dochter Henriëtte Piens-Van Daele, Germaniste aan de RUG en in 1939 gehuwd met een Egyptische dokter die in Gent had gestudeerd, heeft zich haar hele leven beziggehouden met het ordenen, het herschrijven en het vertalen van het werk van haar vader. In haar jeugd was ze souffleuse in Minardschouwburg geweest en ze trad drie keer op als stand-in voor Hélène Marechal. Zij was zijn meest gevierde actrice (Hélène Maréchal was de acteursnaam van Sidonie Van Larebeke, 1893-1970). Ook zijn broers speelden mee en Isidoor was telkens eerste komiek.

Op het einde van zijn leven heeft Henri Van Daele een massa papieren verbrand en dat maakt het dateren van zijn werk, meestal niet gepubliceerd (57 stukken zijn dat wel) en enkel getypt, er niet gemakkelijker op. Typisch voor Henri Van Daele is dat zang en dans alterneren met sketches waarin toestanden en personen uit de “hogere” standen geparodieerd worden. Omdat zijn teksten vaak te snel geschreven en dus slordig waren of mank liepen, werd er in zijn revues door de ervaren acteurs naar hartelust geïmproviseerd zodat de tekst van voorstelling tot voorstelling veranderde. De decors en kostuums daarentegen waren van weinig belang. Het puntige woord, woordspelingen en lachwekkende situaties gaven de doorslag. Zijn moraal was en bleef: dat je niet boven je stand kon leven, een thema dat ook bij zijn opvolger Romain Deconinck, die meer dan 100 stukken schreef, vaak zal aan bod komen. Andere thema’s die bij Van Daele vaak terugkeerden: volksruzies, huwelijksproblemen, goed en kwaad, tegengewerkte liefde, afkeer voor oorlog, temmen van moeilijke karakters.

Henri van Daele overleed op 80-jarige leeftijd in zijn woning in de Keizer Karelstraat 28. In Gentbrugge werd een straat naar hem genoemd.


De in 1997 opgerichte Van Daele Compagnie houdt zich o.a. bezig met het verzamelen, restaureren en bewerken van zijn toneelstukken en geregeld worden er nog werken van hem opgevoerd.


Bekijk ook 'Gent Literair' op:   http://www.literair.gent.be/html/lexicondetail.asp?ID=5&AID=557&l=V

Zijn werken :   http://zoeken.bibliotheek.be/authors/Van%20Daele,%20Henri%201877-1957



14. Interessante website: de dialectschriftjes van Willems

De Vlaamse dialectoloog Pieter Willems (1840-1898) wijdde zijn leven aan een grootschalig onderzoek naar de dialecten van het Nederlands. Door de enorme omvang van zijn onderzoek is hij er echter nooit toe gekomen om zijn resultaten zelf te publiceren. De dialectschriftjes van Pieter Willems tellen samen 35.000 bladzijden en bevatten maar liefst 4 miljoen items uit de dialecten van Vlaanderen, Nederland en Frans-Vlaanderen. Willems' werk is nu geheel gedigitaliseerd.

Precies 125 jaar nadat Willems zijn roemruchte dialectschriftjes begon te verzamelen, maakt de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) in Gent de resultaten van zijn werk eindelijk gratis beschikbaar op de website van het Corpus Dialectmateriaal Pieter Willems.



15. MNM kiest Gents als sappigste dialect in Vlaanderen

http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=PI318DNC&postcode=9000

Burgemeester schenkt trofee aan Gentsche Sosseteit !

  1. 16.En toch kun je dit lezen...
     

 Ja, hieronder een tekstje om te lezen... en het lukt!       
 

Eknel simlme mnesen knunen dit lzeen. 
 
Jlulie knunen meioljik geolevn dat jlulie knunen berjigepn wat heir saatt? De utinozdelrjike karhct van het mneseiljk berin, vlognes de odernzekores van de Uinvesritiet van Cmabirdge, is dat de vogolrde van de lteters in een worod geen bealng hfeet. Het einge bealnrgjike is dat de eretse en de lasatte lteters maar jiust satan. Dit kmot odmat het mneseljik brien bij het lzeen neit lteter per letetr leset, maar een worod als geehel. Verabzned neit? Zeekr wteen, en ik die atljid dahct dat seplling bealngrjik zou zijn! Zo zie je maar, muftengzigen is nenergs voor ndiog!




17. Dialect tegenwoordig...

Wat zijn dialecten?


Sommigen denken dat dialecten minderwaardige taaltjes zijn of dat het slecht uitgesproken Nederlands is. Dat is NIET zo. Dialecten zijn volwaardige taalsystemen, met een volwaardige grammatica en een volwaardige woordenschat. Het grote verschil met de standaardtaal is, dat een dialect slechts in een beperkte regio gesproken wordt; een taal die slechts in een beperkte regio gebruikt wordt, volstaat niet meer als mensen op grotere schaal moeten communiceren. Daarom was er ongeveer 400 jaar geleden behoefte aan een standaardtaal, zoals er nu een tendens is naar het Engels als lingua franca.

Uit: Volkscultuur Magazine jg. 6, nr.1 voorjaar 2011

www.volkscultuur.nl

  1. 18.EEN VRÊWE ES EEN GOE GERIEF MOAR ... GE MEUGT DA NIE IN HUIS HÈN


Hoe Gentse vrouwen getypeerd worden (Uit Dialectenboek 11-Sprekend van aard - Bijnamen en karaktereigenschappen in streektalen - SND, Stichting Nederlandse Dialecten/Variaties v.z.w. Groesbeek/Gent 2011)

Eddy Levis

1. Inleiding

In 1998 verzorgde ik voor het Miat een brochure over ka- raktereigenschappen van vrouwen naar aanleiding van de realisatie van een tentoonstelling “De vrouw achter de schermen en op de barricaden”. Omdat het Miat ook taal en zeker het dialect – de taal van de arbeider – minstens even belangrijk vindt als de materiële collecte, is dit over- zicht er gekomen. De voornaamste criteria voor het type- ren van mensen die in deze brochure gehanteerd werden waren het uiterlijk en het sociaal gedrag.

We hebben ook geprobeerd te verklaren aan welke beelden of sferen de woorden en uitdrukkingen ontleend zijn, als dat nodig bleek. In wat volgt maak ik een selectie uit de brochure van toen. Wie meer wil weten, zal het driemaan- delijkse tijdschrift voor industriële cultuur moeten opzoe- ken. Daarin worden 32 bladzijden gevuld met typische woorden en uitdrukkingen voor vrouwen in het Gents.


2. Deugden en goede hoedanigheden

Laten we beginnen met de goede kanten van de vrouw, ook al weten we dat de negatieve kantjes veel meer en vaker in de verf gezet worden. Toch hebben we ook wel wat uitdruk- kingen gevonden die niet negatief bedoeld zijn.

Dat mannen blijkbaar niet zonder vrouwen kunnen, blijkt al uit uitdrukkingen zoals Ne man zonder vrêwe es îrger of een

huis zonder schêwe ‘een man zonder vrouw is erger dan een huis zonder schoorsteen’ of een goeje vrêwe es ’t beste stuk van ’t huishêwe ‘een goede vrouw is het beste stuk van het huishouden’. Maar deze mannen verwachten ook wel wat van hun vrouwen: Een goeje vrêwe moet zorgen veur vijf K’s: kinders, kamers, kolen, kelder en kleers. In het Nederlands bestaat een goede huisvrouw moet zorgen voor de vijf B’s: brood, boter, bier, brand en beurs. Hetzelfde klinkt door in een goeie vrêwe moet vijf wirken tegelijk keunen doen: spin- nen en wiegen, klappen en liegen en ’t huis goasloan ‘een goede vrouw moet vijf werken tegelijk kunnen: spinnen en wiegen, praten en liegen en het huis gadeslaan’.

We laten u hieronder kennismaken met enkele deugden en goede hoedanigheden. Hoewel ... blijkbaar zit er toch soms een addertje onder het gras!


Slimme vrouwen

Voor een slimme vrouw heeft het Gents wel een paar uit- drukkingen, maar vaak zit er toch een ondertoon van sluwheid in deze woorden. Men noemt haar bijvoorbeeld een fijnoalde ‘magere, geslepen vrouw’, een geniepte, genie- pige of geslepene. Het laatste woord is afgeleid van slijpen, wat hier kan vertaald worden als ‘het verstand scherpen’. Andere woorden waarin de sluwheid van slimme vrouwen tot uiting komt zijn lepe en platte. Leep betekent ‘schuin’ of ‘scheef’,dusviaslinksewegenbereikjealslepejedoel.Plat betekent ‘geslepen, uitgekookt’. Men kan bijvoorbeeld zeg- gen dat je iemand te plat bent ‘te slim af ’

Bij het schelden worden vaak diernamen gebruikt bij het benoemen van vrouwen: slimme ratte (ratten staan bekend als slimme dieren) of slimme teve (wijfjeshond). Het valt bij de meeste voorbeelden van dit onderdeel wel op dat slim al vlug in verband gebracht wordt met sluw.


Mooie vrouwen

Een mooie vrouw krijgt veel positieve aandacht: een snelle firme kiene ‘knap ferm kind’, hij mag mee zijn vrêwe gerust op de vismort goan stoan ‘hij mag met zijn vrouw gerust op de vismarkt gaan staan’, hij sloapt liever bij heur in heur hen- de dan bij de Pauws mee al zijn beste dingen an of ’k wildege dan al de vleujen in mijn bedde zu woaren. Dat schoonheid niet alles is klinkt door in schuun appels zijn uuk wel zuur.


  1. 3.Ondeugden en gebreken

Toch blijken de uitdrukkingen voor de ondeugden en ge- breken veruit het meest voor te komen. In wat volgt bespre- ken we enkele woorden i.v.m. het uiterlijk en daarna enkele karaktereigenschappen.


3.1. Uiterlijk

Bleek en blozen: de gelaatskleur

Wanneer een vrouw een bleke gelaatskleur heeft, noemt men haar een bleke, een sneeuwlekker, of een bleekschijte- rigge. Ook uitdrukkingen genoeg voor het benoemen van de gelaatskleur van een vrouw: z’es mee heur muilen in de blomme gevallen, zegt men als een vrouw erg gepoederd is. Ze krijgt d’hietekoekevlamme, als ze plots bleek wordt. Bleke gelaatskleur is voor vrouwen minder denigrerend dan voor mannen.

Wie bloost wordt een bleuzerigge, bleusderigge, bleuskoake, bleusmuile, blomkuule, blondkuule, boereruze of pioene. Bij vrouwen komt het achtervoegsel –erigge vaak voor. Andere achtervoegsels zijn –esse en –inne.


Lelijk

Een lelijke vrouw – we komen bij de negatieve uiterlijke kenmerken – krijgt heel wat te horen: een luulk spuuk ‘lelijk spook’, êwe droake ‘oude draak’, luulk portret van een wijf ‘ lelijk portret van een vrouw’. Een lelijke stoute vrouw is een stijnkerigge (vrouw die stinkt). Er zijn ook heel wat uitdruk- kingen bekend om lelijke vrouwen te beschijven:

‘ze is te lelijk om te helpen donderen’

ze is te lelijk om dood te doen’

‘ze is te lelijk om in een schoon bed te liggen’

‘ze is te lelijk om in de erwten te staan’

‘ze is te lelijk om voor de duivel te dansen’

het is een remedie tegen de liefde’

Ze heeft een hoofd om leder op te kloppen’

ze heeft een hoofd om stoofhout op te kappen’

‘ze heeft een hoofd om kromme nagels recht te slaan’

‘zeheefteen gezicht om maskers op te gieten’

ze heeft een hoofd om te roken’

‘ze is goed om de mussen uit de erwten te houden’ (als vogel- schrik)

‘ze is zo lelijk dat je u er zou op miskijken’.

Wat de laatste uitdrukking betreft, weten we dat er een oud volksgeloof verbiedt dat zwangere vrouwen afzichtelijke dingen of wezens aankijken, omdat ze daardoor de kans zouden lopen zich daarop te miszien en daardoor een mis- kraam zouden krijgen.


Dik

Ook de gestalte is dikwijls bron van beschimping. Dikke vrouwen worden vaker bespot dan magere vrouwen. Veel gehoorde namen zijn bafte (baffen betekent ‘gulzig eten’), bagge ‘grote korf’, dik kadoaver, birkuipe ‘beerkuip’, bir- loete ‘beerlepel’ (met een connotatie van grof, gespierd), blomkuule ‘bloemkool’, blondkuule (zie ook vroeger bij blozende vrouwen) of boerepird ‘boerenpaard’. Een dikke bordesse verwijst naar zware borsten, de boterkuipe naar iemand die kort en dik is. Verder horen we nog kalveken, kilo, koe (lomp en dom), loeder, moeder machochel (lomp en slordig), matrone, moggel, dikke mokke, mossel, paftekoe, papkoe, papzak, patapoet, dikke peinse, ploene, strontkuipe, dikke troete, vetvodde, vetzak, vrêwskirel ‘vrouwskerel’, boe- reruuze ‘boerenroos’, volle moane, pioene (kloek gebouwd en blozend, verwijst naar de rode grote bloem) of een drei- dekker (een schip met drie dekken) en nog veel meer.


Mager

Ook magere vrouwen worden niet altijd mooi gevonden. Dat blijkt uit namen als horlogekasse, hakkeberd (een zes- snarig muziekinstrument dat met hamertjes wordt be- slagen of plank waar men vlees of groenten op hakt),

goaipirse (staande of liggende wip), houtene kalle (meu- belmakersplank gebruikt bij het leggen van fineer), kleer- moakersplanke (de plank waarop kleermakers zitten), konijnepijpe en koolstek (wanneer de spruiten geplukt worden blijft een deel van de stam verschrompeld in de grond staan). Andere smalle dingen waarnaar verwezen wordt zijn latte, mantelstok (kapstok), mommie ‘mum- mie’, noaldekoker (in het Gents de naam voor een plant), pakkeberd, paknoalde, pannelatte, planke, schreepmes, slagberd, pijpeschijter, pijpesteel, hijtene spelle ‘houten speld), stek, suikerstok, suikertange, sulfermande en zwepe. Verwijzingen naar de dood vinden we in ’t es nen deserteur van ’t kirkhof.


Groot

Grote, lange en magere vrouwen noemt men magere deur- scheute (een doorscheut is een nieuwe scheut of knop van een plant, met nadruk op groeien), lange pirse (afgeleid van het Franse pirche), reuzinne, lange stopnoalde of toalde van een wijf.


Klein

Kleine vrouwen heten wijveke of kabijterwijveke, kadod- derke, knol, knulleke, kontenbijter, marulleke, marteko, mi- crobe of pagatter. Pagatter is afgeleid van pagador, Spaans voor betaalmeester bij het leger. Er wordt vanuit gegaan dat pagadors niet groot genoeg of niet sterk genoeg zijn om te vechten. Weer andere woorden zijn patsakkel, patsankel, pruts, petiets, tampoes of tompoes. Zowel voor mannen als vrouwen horen we krom geneuk, hietepetiet, hittentit of hot- tentot.


3.2. Karaktereigenschappen


Dom

Domheid is ook een gemakkelijk domein om spotwoorden te vinden. Domme vrouwen heten Anneke, Anneke- uit of een Annemie-kook-soepe. Een (h)anneke is in Oost- Vlaanderen de larve van een insect, dat wormstekigheid bij appels en peren veroorzaakt. Appel en peer zijn hier me- tafoor voor ‘hoofd’, waarvan het anneke de hersenen aan- vreet, waardoor het hoofd leeg wordt. Het Erotisch woor-




komt, zoals het woord kuurdekapper. Dat is een werkman die buiten dienst gestelde koorden in kleine stukken hakte om die vervolgens gepluisd weer te kunnen verwerken.

In een nachtspuuk verwijst spook naar de vogelschrik. Nacht wordt hier als een versterkend element gebruikt. Een sla- vette is afgeleid van slaven ‘hard werken’. Volgens het WNT is het een samentrekking van slavent en vendel. Slavent is een vod, lap, flard. Een vendel is ook een stuk lap. De sleepe verwijst naar de sleep van een kleed of een horde of hurde, een soort slee uit gevlochten twijgen. Beide sleepten over de grond en waren dus stoffig en vuil. Slonsewijf verwijst ook naar een lap of vod. In West-Vlaanderen is het woord nog altijd in gebruik. In vuile tange en tange van een wijf verwijst de tang naar de vorm van het lichaam, maar onge- twijfeld zit er ook een seksuele connotatie aan het woord.

Uitdrukkingen om naar slordige wrouwen te verwijzen zijn onder andere:

'Ge keun perselie in heur uures zoajen ‘je kunt peterseliein haar oren zaaien’

'Ze ziet eruit gelijk of dasse d’hellen uitgevoagd hee': ze zieteruit alsof ze de hel uitgeveegd heeft’

'Z’es zuu smirrig dadder mee gien tange zoet noar pakken ‘ze is zo smerig dat je er met geen tang zou naar pakken’

'Bij heur es ’t van boven blijnken en van onder stijnken ‘ bij haar is het bovenaan blinken en onderaan stinken’

'Ze stijnkt zeven uren boven de wind. Ze stijnkt zeven stroaten verre ‘ze stinkt zeven uren boven de wind, zeven straten ver’.


Praatziek

De meest bekende woorden voor praatgrage vrouwen zijn afgeleid van eenwerkwoord met de betekenis ‘praten’: bab- belen, kakelen, klappen, kwetteren, praten, rammelen, rate- len, tateren en snateren: babbelbieste, babbelesse, babbelgat, babbelgete, babbelkont, babbelkijsse, babbeltoote, babbeltuit of babbeltreze, koakelesse, koakelwijf, klapmuile, klapsmoel, kwettergat, kwetterkonte, proatkonte, rammelkonte, rammel- tante, roatel, roatelesse, roatelkonte, toatergat, toaterkijsse, toaterduuze, snoaterspoan. Ook hier weer veel lichaamsde- len, dieren en kledij.

De praatgrage dames worden ook oakster of kalle genoemd, en dat niet alleen in het Gents. Beide woorden betekenen ‘ekster’. De ekster is een vogel die men kan leren praten, maar die slechts praat om te praten. Soms wordt een der- gelijke vrouw ook sneppe of sneppenbek genoemd, wat ver- wijst naar de snip, een vogel met een lange, smalle bek.

Uiteraard hoor je ook kommeere (< Frans commère), la- meer (< Franse la mère, wat voor een vrouwtje uit de volks- klasse staat). Iets verder gezocht is platine, dat is eigenlijk een brood dat op de plaat gebakken is. In het platte Gents wordt een r vaak vervangen door een l, zo zou platine van proatinne kunen komen.

In het Gents hoor je ook de uitdrukking dat ze een tonge mee/van lijntses heeft. Woorden en uitdrukkingen met tong of lap (wat hier meestal verwijst naar de tong) zijn er veel. Een paar voorbeelden volstaan om een idee te krijgen:

Ze kan goe heur tonge roeren ‘ze kan goed haar tong roeren

’ Heur tonge stoa nuut nie stille ‘haar tong staat nooit stil’ ’t Es een felle tonge ‘het is een felle tong’




  1. 19. Klein dialectwoordenboek Gents


We geven het u voor wat het waard is...        http://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/Gents



20. Hoofdgroepen van de dialecten in de BENELUX.

 
  1. 21. Toesproake publieksveurstellijnge "Gents           Zakwoordenboek" Freek Neirynck


Dames en hieres, binnen- en buitepuurters, Genteneers en andersdenkenden, in noame van de Gentsche Sosseteit, allemoal wrie welgekome op ‘t Stadhuis.

Het Gents is een guul bijzonder dialect. ‘t es in Vloanderen een toaleiland. Het Gents verschilt op wrie veel punte van d’ omliggende Uust-Vloamsche dialecte. Van gienen iene stad in Vlaams België hee ‘t dialect zuu'n markant eilandkarakter. En doarbij is den overgang ruimtelijk op de mieste ploatse uiterst schirp gemarkeerd. Op ‘t einde van den Drongschestienweg wordt er  gien Gents ne mier geklapt, moar Drôns , Op het einde van de Zwijnoarschestienwig Zwijnoards  en tendent de St.-Bernadettestroate, Uustakkers!

 Veur dat eilanddialect zijn een aantal reedes, zegt Prof. Taeldeman. Om te beginne is een stadsbevolkijnge vrij heterogeen en est er hoast gien sociale controle. Doardeure keune alderande toalveranderingen gemakkelijker ontstaan en deurerbreke dan op den buite.

 Vuurs zetten stad en 'den buite' ulder moar al te dikkols af tege malkoar, en wie da zijn geschiedenesse een beetse kent, weet da zekers de Genteneers dat gedoan hèn tegenover ‘t achterland. Ze wildegen ulder uuk op toalkundig gebied ten opzichte van malkoar manifesteren. Gent is speciaal omda ‘t eilandkarakter van ‘t dialect - veurlupig - nie wordt aangetast. Dat kan niet gezeid worde van heur twie zustersteden Antwerpen en Brugge. ‘t Stadsantwirps, dat sommigte van zijn karakteristieke kenmirken krachtig uitstroalt over een grutere rurale omgevinge - zeg moar guul de province - en ‘t Brugsche stadsdialect dat zijn eigenheid verliest en zijn kenmirken zie verdwijnen ten gunste van een soortement Algemien West-Vloams. Alliene Gent blijft dus wa da’t altijd geweest es: een eiland!

‘t Es ondenkboar da Gent, da ‘t middent in dat gebied ligt, niets mee die ‘boerse’ verschijnsols te moaken zoe g’ had hèn. Integendiel, woarschijnlijk zijn z’ uut in Gent zelve ontstoan en zijn ze azuu noar den buiten uitgestroald. En oas de Genteneers huurdegen dan de boerkes uuk een beetse azuu begoste te klappe, hèn ze die verschijnsols weere op de vuilbak gesmete ‘pour se distinguer des autres’. De Genteneers wildege nie veur boeren versleten worde. Nu es de Vloamse basis van ‘t Gents wrie èwd. In de Middelieuwe moet ‘t Gents goed op ‘t tegewoordig West-Vloams getrokken hèn, gelijk da uit de toale van een aantal Gentse keuren uit den dertiensten ieeuw blijkt.


 Een ander aspect es, dat er binnen ‘t Gents uuk interne verschillen bestoan. Aan de Brugsche Puurte bij ‘t wirkvolk en de Muije bij de dokwirkers spreke z’ anders dan in Ledeberg. Ter is uuk verschil tussche Burgergents, da deur mier middenklasse dan arbeiders geklapt wordt, en deur mier vrèwe of manne, en Platgents  dat deur de liegere klasse en deur mier mannen en meer èwere dan jongeren geklapt wordt.

 Nog iet: In ‘t Gents zijn alle klinkers lank: ‘zat’ en ‘zot’ klinken er als ‘za-at’ en ‘zo-ot’. En hoe langer dan de klinker wordt aang’hèwe, hoe platter dan de meinsche da vinde. L. L. Coopman zegt, dat da gerekt spreken ontstoan es in de fabrieken woar dan d’ oarbeiders boven ‘t geroas van de weefgetèwe probeerdegen uit te roepen, moar dat is woarschijnlijk een mythe zegt prof. Taeldeman. Uuk in andere stede, zonder textielfabrieken (bvb. Brugge, Antwerpen, Aalst) komt dat gerekte spreken bij de liegste sociale sociale klasse veure en doar vinde ze dat uuk plat.

 Nog een opvallend kenmirk van ‘t Platgents es zijn rèwe felheid. Hierbij mogen we nie uit ‘t uuge verlieze da Gent op d’ ieste ploatse een vurige arbeidersstad es en in zuu’n milieu worde de dingen weliswoar niet kwoadoardiger, moar toch wel directer, ongezaatener en plastischer gezeid. Op den buite zullen de mieste mensche mier op hulder woorde letten’ om nie deur de gebure, menier de paster of tante nonneke op ulder vingers getikt te worde.

 De verschillen tussche Burgergents en Platgents hèn veural iets te moake mee ‘t verschil in woordenschat en uitsproake . Veur wa dat de woordenschat betreft keune me stelle dat er in ‘t Burgergents veel mier Fransche en A.N.-woorden zitte. En natuurlijk es Gents gemengeld mee een goeje scheute Frans. Wie Gents wil lieren es de regel indachtig: Geef ‘t Frans een kans!’ Hoe kan’t uuk anders: ‘C'était la ville flamande la plus francisée’, woar da op ‘t einde van de negentienden ieeuw nog à peu pree 20% van de bevolking een soortement Frans sprak.

 Alhoewel dat er uuk in een gemiddeld Vloams plattelandsdialect ienegste duuzende Fransche woorde zitte gelijk par exempel tirette, botte, camion, sebiet, chance, boite, facteur, negligeren en ambeteren, ligt dat aantal in ‘t Gents guul veel huger. Ter zijn der uuk dien oast nuunt in een Vloams buitendialect gebruikt worde gelijk: abandonneren (in de steek laten), ‘abuseren’ (misbruik maken), accomodabel (inschikkelijk), accorderen (overeenkomen), etc... Gelijk da Lodewijk Lievevrouw-Coopman in zijne Gentschen dieksjoneer schrijft.

Oe goame da neu goan schraave?!  Goeje vroage...


“Veur ‘t Gents dialect nere te schrijven, zoet den A.B.C. moeten vermierderd worde”, zegge ze. 


D’ ienigste wetenschappelijk verantwoorde maniere veur vandoage gelijk welkste toale op papier te zetten, es gebruik te moake van fonetisch schrift. Doar hèn ze ‘t alfabet inderdoad zuudoanig uitgebreid dan ze in stoat zijn iedere klanknuance precies were te geve. ‘t Ienegste probleem es: buiten een poar wetenschappers kan gien katte da leze, loat stoan schrijve. En pertang wordt er in Gent de laatste joaren were druk in ‘t dialect geschreven en gepubliceerd. En iederien verstoat wat dat er stoat.


Gien ien ottoriteit es eigenlijk gemachtigd veur uuk moar ienigste verplichtijnge veur wat betreft woordgebruik of schrijfwijze van ‘t dialect op te legge. Uuk de schrijfwijze van Lodewijk Lievevrouw-Coopman, Romain Deconinck, Michel Casteels, Freek, de mijne en anderen, es veur ‘t Gents moar wa da ‘t es: noamelijk ulder huugsteige persuunlijke maniere veur Gents te schrijve. En oas ‘t over de spelling goat, moede moar ne kier peize op d’ oeverloze discussies dien onze loaste spellingswijzegijnge veurafgijnge... Taalfanatici hèn dus nog joaren stof veur over deure te leuteree!


Prof. dr. Jaques Van Keymeulen van ‘t Seminarie veur Nederlandse Taalstudie en Dialectologie van de Universiteit Gent, zegt doar ‘t volgenden over:



“De amateurlexicograaf moet ervan overtuigd zijn dat een leesbare, populaire dialectspelling noodzakelijk benaderend is, en dat hij geen tijd hoeft te verliezen met een poging om werkelijk alle klanknuances die hij in zijn dialect hoort, in een zelfgemaakte spelling weer te geven. Indien hij die nuances toch tracht neer te schrijven, gaat hij de weg op van een fonetische spelling en is hij verplicht het fonetisch schrift te gebruiken ofwel zelf een fonetisch schrift te bedenken.


Als algemene regel mag gelden: hoe nauwkeuriger de spelling, hoe moeilijker te lezen. Hoe grover de spelling, hoe makkelijker te lezen. Elke dialectspelling die leesbaar wil zijn, daarvan sluit de dialectspelling het best zo dicht mogelijk aan bij de gewone Nederlandse letters en spellingsconventies.”          (einde citaat)


Freek Neirynck neu, schrijf zijn Gents oast fonetisch, gelijk dadde ’t huurt in zijn liedsestekste veur ‘t politiek-satirische theatergezelschap ‘t Spelleke van Drei Kluite en zijn teksten veur ‘t levend volksfiguurke Pierke Pierlala. Hij bezigt gien fonetisch schrift moar de 26 letters van de geweunen ABC. Ervarijnge hee hem gelierd da, bij ‘t luije leze van zijn woorden, dadde tons de couleur locale van ‘t Gentse dialect redelijk goe benoadert. Zijn schrijfwijze wordt ruim uitiengeleid in zijn zakwoordenboekske.

 

Doarin koost’ hij nie veur volledigheid. Woorden dien uuk vele veurekome in andere streektoale of in ‘t Schuun Vloms, of bijkanst tzelfste klinken, neemt hij zo weinig meugelijk op, tenzij dat d’ uitsproake stirk afwijkt. Uuk woorden die in tefrente andere Vloamsche dialecten gangbaar zijn worden in ‘t zakwoordenboekske nie genoteerd.

 

En nu iets over “Freek, den aangespoelde Genteneere zelve...”


 Neirynck wierd opgevoed in ‘t zacht Westvlaamse dialect van Ruislee. Oast hij op wrie jonge leeftijd mee zijn èwers noar Gent verhuisdege, moest hij opboksen tege ‘t verwijt dat hij 'boers' sprak, gelijk dan de Genteneers 't Uustvloams van den buiten hiete. Hij besloot Gents te lieren en wierd bijzonder leergierig noar d’ eigenheid van da dialect. Vanaf zijnen tienertijd wast hij g’obseedeerd deur ‘t volkstheater en volgdeg’ al d’ optredes van Romain Deconincks in de Minard, ‘t Gents Amusementstheater, etc...


 In notaboekskes noteerdeg’ hij woorden en uitdrukkingen en vroeg desnuuds naar de betekenesse dervan. Tot op den dag van vandoage noteert hij regelmoatig nieuw idioom op bierkoartses, verpakkingen en desnuuds op blaadskes w.c.-papier... Zuu wierd hij ne spitsen dialectobservator.


Hij brocht het tot perfesser Gents in ‘t stedelijk volwassenenonderwijs en ‘vice prezedent’ (o-voorz.) van ‘De Gentsche Sosseteit’ verieniging veur de promose en d’ instandhèwdijnge van ‘t Gents dialect. Hij schreef hoast honderd nieuwe Gentsche (volks)liedjes en links en rechts geeft hij koozerieën ofte lezingen over tefrent’ aspecte van Gent en zijn dialect.


‘t Resultaat van zijn interesse, keunde hier neu in zijn Gents zakwoordenboekske leze. 


‘t Es veur te zegge damm’ ulder bij ‘t rondneuze in da giestig boekske, veel amuuzeleute weinsche en verstuik veural ulder tonge nie!


En dadde bedankt zijt veur zuu schuune noar ons te luistere, da weette!


Eddy Levis

prezedent van de Gentsche Sosseteitbestuurder / stichtend lid VARIATIES vzw. Koepelorganisatie voor Dialecten en Oraal Erfgoed in Vlaanderen


  1. 22.Gentsche leesplanke     

© Eddy Levis - De materialen op deze site mogen slechts voor eigen en niet-commercieel gebruik weergegeven en afgedrukt worden.  Zie http://www.sosseteit.com/Disclaimer.html


23. Dialecten zijn niet te redden. -  em. prof. dr. Johan Taeldeman

“Onze dialecten zijn razendsnel aan het verdwijnen”, zegt professor Taeldeman van de Gentse universiteit. “Net daarom is dit soort boeken (Dialectenatlas van het Nederlands, n.v.d.r.) zo populair: het is een nostalgische reflex. Maar het zal niet helpen om de dialecten te redden, want jonge ouders durven of kunnen het hun kinderen niet meer aanleren. Nochtans zit in dialecten een enorme taalrijkdom, die we nu aan het weggooien zijn. Kennis van het dialect is een goede basis om vreemde talen te leren, maar omdat we allemaal ‘Schoon Vlaams’ spreken gaat onze talenknobbel er op achteruit.”  (De Gentenaar 30/11/2011)



24. Algemeen nederlands of dialect? - Joke Devynck

Uit: "STEPS" Januari 2012

25.

Wie zijn taal verliest, raakt ook zichzelf een beetje kwijt.


                                                                em. prof. dr. Johan Taeldeman





32. ‘Binnen 200 jaar spreken we allemaal West-Vlaams’ 14/11/2012




‘Binnen tweehonderd jaar spreken Vlamingen allemaal een taal die heel hard lijkt op het West-Vlaams.’ Dat zegt de Nederlandse dialectoloog Marc van Oostendorp. ‘Dit is de grootste onzin die ik ooit gehoord heb’, zegt de Vlaamse professor Johan Taeldeman.



Gerrit Callewaert uit Bavikhove – deelgemeente van Oarelbeke – haalt dan toch zijn gram. Het door Wim Opbrouck gespeelde typetje hield in de legendarische tv-reeks In de gloria een vurig pleidooi om West-Vlamingen niet meer te ondertitelen omdat ze ‘perfect te verstaan zijn’.

Gevaar of Hevoar?

Volgens de Nederlandse professor Marc van Oostendorp van het Amsterdamse Meertens Instituut, dat evoluties in het dialect onderzoekt, zijn die ondertitels in de verre toekomst inderdaad niet meer nodig. Want dan spreken we gewoon allemáál het taaltje van Callewaert.

‘Het VRT-programma Man over woord vroeg mij te voorspellen hoe het Nederlands hier in België zal evolueren op zéér lange termijn, pakweg de komende tweehonderd tot vijfhonderd jaar’, zegt Van Oostendorp. ‘De standaardtaal in België en Nederland groeien nu al steeds verder uit elkaar, en ik denk dat die tendens zich zal voortzetten. De Vlamingen worden steeds trotser op hun eigen taal en gaan zich terugplooien op het meest Vlaamse Vlaams dat ze kunnen spreken. En dat is het West-Vlaams, en bijvoorbeeld niet het Limburgs of het Brabants. West-Vlaams staat het verst van wat ze in Nederland praten.’

Volgens Van Oostendorp heeft het dialect van Gerrit Callewaert zelfs een aantal ‘universele’ kenmerken die de taal makkelijker maken om aan te leren, bijvoorbeeld voor migranten. Ook daardoor zou het West-Vlaams meer ‘overlevingskansen’ hebben de komende eeuwen. ‘Het onderscheid tussen de zachte g en de h bijvoorbeeld is bijzonder complex, maar dat wordt in het West-Vlaams niet gebruikt’, zegt de professor. ‘De ui is de moeilijkste klank uit onze taal, en ook die wordt in West-Vlaanderen niet gebruikt.’

Wordt buut’n in de toekomst dus de norm, en niet buiten ? Hevoar in plaats van gevaar ? Van Oostendorp geeft toe dat zijn voorspelling grotendeels giswerk is. ‘Als we binnen pakweg 50 jaar bezet worden door China, dan spreken we hier op termijn allemaal Chinees en kunnen alle voorspellingen de prullenbak in’, zegt hij.

Oe noemde gij?

De Vlaamse dialectologen reageren verbijsterd op de voorspelling van hun Nederlandse collega. ‘Ik heb veel respect voor het werk van Van Oostendorp, maar dit is de grootste onzin die ik al gehoord heb’, zegt professor emeritus Johan Taeldeman van de Universiteit Gent. ‘Van Oostendorp heeft gelijk dat we steeds verder afwijken van de standaardtaal in Nederland, maar waarom zouden we hier in godsnaam allemaal op het West-Vlaams overschakelen? West-Vlaams heeft de power niet om de taal van alle Vlamingen te zijn.’

‘De as Brabant-Antwerpen is de richtingaanwijzer. Onze taal zal voort evolueren naar de tussentaal met Brabantse elementen die nu al veel gesproken wordt. Dan krijg je uitdrukkingen als oe noemde gij in plaats van hoe heet je . West-Vlaams is een prachtig dialect, ik spreek het zelf ook. Maar het nieuwe Standaardvlaams wordt het niet.’


tom le bacq



33. OOK ANDERE STEDEN HEBBEN ZAKWOORDENBOEKJES


Bij de Damse Uitgeverij Zorro verscheen, na onder andere Gents voorbeeld,


een reeks zakwoordenboekjes met de dialecten of streektalen van steden als Oostende, Gent en Brugge. Het zijn mooi ogende en handige publicaties in een originele opmaak die verkocht worden aan een democratische prijs. Inwijkelingen of regelmatige bezoekers aan die steden hebben er alvast heel wat aan als locaal taalbad.


Er was al het algemeen West-Vlaams Zakwoordenboek met Zegswijzen van Frans Debrabandere dat in 2010 verscheen bij Artusuitgevers (met een voorwoord door Willem Vermandere en een coverillustratie van Kamagurka) en van dezelfde auteur het West-Vlaams etymologisch woordenboek (2002). En er is ook het prachtig uitgegeven en lijvige Oostends  Woordenboek van Roland Desnerck (die ook Kuifje hertaalde in het dialect van de Koningin van de Badsteden) met woorden én uitdrukkingen die de auteur optekende  uit de Oostendse volksmond. Het verscheen voor het eerst in 1972 en is inmiddels ook on line te raadplegen.


                                                              

Zorro Uitgevers vroeg dus evident terug Desnerck voor de samenstelling van “Ostêns voe begunners en angespoelde” (Oostends voor beginners en inwijkelingen), maar breidde de redactie uit met lesgeefster Ostends Rosita Van Elslander en journalist en Oostendse Revueschrijver Fred Vandenbussche. Zij concipieerden hun uitgave als een lessenreeks (34) en daardoor wordt het een soort leerboek.

 

26. Plezant...

27. Bargoens


Het Bargoens is een geheim(zinnig) Nederlands sociolect. Het wordt al vijfhonderd jaar gesproken in sterk uiteenlopende, vaak rondtrekkende en soms ook criminele randgroepen. In de zestiende eeuw liepen vooral vagebonden met hun groepstaal in de kijker. Het waren landlopers, meestal bedrieglijke bedelaars, maar ook charlatans en speellieden. In de zeventiende eeuw trokken meer criminele groepen de aandacht met hun Bargoense dieven-, boeven- of gabbertaal. Het Bargoens werd toen vooral gesproken door zakkenrollers, inbrekers, en figuren uit de onderwereld van Hollandse steden: gokkers, vechters, hoeren, enz...


In de achttiende eeuw bedienden ook rondtrekkende roversbenden zich van het Bargoens. Jan de Lichte en zijn bendeleden zouden het gesproken hebben. Dichter bij ons, in de negentiende en twintigste eeuw was het bekend als taal van ambulante handelaartjes zoals opkopers, venters, marktkramers, kermisreizigers en van dito handwerklieden zoals ketellappers en scharensliepen.


Bargoens spreken was in al die groepen een uiting van het wij-gevoel. De saamhorigheid binnen de eigen gemeenschap was groot, en dat was ook nodig in een burgerlijke maatschappij die de marginale 'vreemden' niet gunstig gezind was. Om zich tegen de geordende maatschappij af te zetten, gebruiken bargoenssprekers hun groepstaal ook in het bijzijn van buitenstaanders. Ze kreeg dan het karakter van geheimtaal waarmee ze hun companen tijdens een mercantiele of criminele activiteit konden waarschuwen, instructies geven, enz... : schoft au (kijk!), Wa kleun masent? (Hoe laat is't?)


Het Bargoens was als geheimtaal bijzonder geschikt. Het bestond uit een paar honderd specifieke woorden met een specifiek Bargoense betekenis, die alleen door groepsgenoten verstaanbaar waren.


(uit:Van Mensen & Dingen, Tijdschrift voor Volkscultuur in Vlaanderen, 8e jg. nrs. 1-4 2010, Paul Van Hauwermeiren


En toch zijn een aantal woorden uit deze 'dieventaal' in ons dialect terechtgekomen. Wij geven u hier een summiere opsomming:


buizen: drinken > Den diene kan nogal buize...

dieperik: kelder > Noar den dieperik goan: zinken.

dokken: geven > Ge goat meugen afdokke: betalen

flikken: doen, maken > da goa hier rap geflikt zijn.

flikker: dansen > We goan ne flikker sloan. (-een danske doen)

flip, fliepe: neus > Ter hangt een snottekisse aan euwe fliepe.

getrek: kar > Goa opzije mee eu getrek.

keet: huis > Da ziet er mij moar een schuwwe kîete(n) uit.

knul: jongen > Hee, knul, keunde nie kijke woar dadde luupt?!

krot: armoe > 't Es doar krot en companie... : Daar is armoede.

maf: zot > Es mij da ne mafketel...

noppe: neen > 't Zal noppes zijn

poen: geld >  't Es doar van pakt-de-poen.

schoepen, tsjoepen: stelen > woar hedde da neu were geschoept?( (-getsjoept)

schransen: eten > Was mij dat doar een schranspartîeë.

verpassen, verpatsen: verkopen > Hij hee die harloge verpatst.

beiterik: tand, bieters: tanden >  G' hèt eu bieterkes nog nie gekuist! (kindertaal)



28. Acteur Daan Hugaert over Gents dialect...

http://www.humo.be/humoradio/148394/humoradio-dialecten-met-uitsterven-bedreigd




29. Start ‘Gentsche’ trèws - de 15e zjuulie 2011



In de trèwkapelle wordt er rekeninge g’hèwe mee de toale van’t koppel. Trèwe kan in ‘t Frans, in ‘t Duits, in ‘t Engels en in ‘t verlengde doarvan peisdege madam de Schepen dat dat in ‘t Gents uuk meugelaak moest zijn.


Da kadert in de doelstellijnge veur de vierijnge zuu persuunlijk meugelijk te moake, op moate van ‘t koppel, zeg moar.


Oas Europa, den Unesco, en België, de eigenheid van de regio’s en ons îrfgoed verdedige, en streekgebonde producte beschirme, tons moet da zekers keune veur ons oraal îrfgoed. ‘t Behèwd en de beschîrmijnge van ons streektoalen es doar een logische vuurtzettijnge van. Steektoalen op ‘t zelfste niveau van îrfkoas en mattetoarte zette vinde wij toch een aanfluitinge van heur culturele wîrden. Ze verdient beter.


  Moar, kijk... Aangezien da Gent een tolerante stad es, gebruikt ‘t kabinet ‘t promotiekanaal van de Gentsche Sosseteit.


Gent es nen tolerante stad mee restect veur iederîen zijn eigenheid. Zuu wordt er geregeld achter de wettelijk verplichte wettekst in ‘t Schuun Vloms mee de “wederzijdse rechten en plichte van de twie echtgenuute’ diene zelfsten tekst nog ne kier hernomen in ons eigeste Gents. Es ‘t Schuun Vloms d’ officiële omgangstoale veur formele situoases, tons mag ons moedersproake / streektoale/ ‘t uiterst merkwoardige Gentsche ‘eilanddialect’, zekers aan bod kome. Gedoan, dus mee de stempel van gemiene en achterlijk.


De missie van Gent stelt te andere da Gent moe zijn, en ‘k citeere letterlijk: 


“Een scheppende stad die deur een deurgedreve bundelinge van al de creatieve krachte, een veurtrekkersrolle speelt bij d’ ontwikkeling van een duurzoame, solidaire en opene soamelevinge.”


Uuk respect veur ons Gentsche toale moet doar een onderdiel van zijn. Vaneiges moe de stad hem strikt aan de toalwetgevinge hèwe.


Aangezien dat de stad toch uuk de promotor wil zijn van zijn eige stadstoale en doar ten andere respectvol en fier mee ommegoat, zal de schepene, neefest de al genoemeerde vrènde toale, UUK ONS EIGE GENTS AANBEVELE.


Doarveure sprakt de schepene ‘De Gentsche Sosseteit’ aan, in de persuun van zijne prezedent, Eddy levis, uuk bestuurder van ‘Variaties’ vzw. Koepelorganisatie voor Dialecten en Oraal Erfgoed in Vlaanderen, die wrie nèwe thupewirkt mee ‘t Seminoare veur Nederlandse Toalstudie en Dialectologië van de Gentsche’ Universiteit, om een degelijke en verantwoorde Gentsche vertoalijnge te schrijve van de “Wederzijdse Rechten en Plichte van de beide echtgenuute”.




TEKST:


HET HUWELIJK VERANDERT DE HANDELIJNGSBEKWOAMHEID VAN DE ECHTGENUUTE NIE.


ECHTGENUUTE ZIJN JEGEST MALKOAR VERPLICHT VAN THUUPE TE WEUNE, ZE ZIJN MALKOAR GETRÈWHAAD, HULPE EN BIJSTAND VERSCHULDIGD.


DE ECHTELIJKE VERBLAAFPLOATSE WORDT IN ONDERLIJNG’ OVERIENKOMSTE GEKOZE.


IEDEREN ECHTGENUUT HEE ‘T RECHT VAN EEN BEROEP UIT T’ OEFENE ZONDER DAT HIJ DOARVEURE ‘T CONSENTEMENT VAN DEN ANDEREN ECHTGENUUT VANDOEN HEE.

IEDEREN ECHTGENUUT DROAGT BIJ IN DE LASTE VAN ‘T HUWELAAK NOAR ZIJN AAGE VERMEUGE.




Hoe goa madam de Schepe da neu aanpakke?


Aan de trèwers goa de keuze geloate worde tussche ‘t gebruik van ‘t Schuun Vloms en ‘t Gents dialect. Die propoziese wordt ulder gedoan op den eigeste moment dan ze goan trèwe, oast er een vermoede bestoat, of oas’t zuu kloar es of een kloentsje, da’t koppel da weet t’ appreciëre. De beslissinge doarover ligt vaneiges bij ulder en bij ulder alliene.


Prakties


Vrijdag de 15e zjuulie zijn der 22 trèws gepland.

Ter wierd een seelekse gemoakt: 6 koppels weunen in Gent en alle twieë de koppels zijn in Gent gebore. Aan ulder zalt er zekers gevroagd worde ofdat den trèw in ‘t Gents mag voltrokke worde. Ter hèn zekers al twie koppels toegezeid!


Hulder devies es:“WIJ ZIJN VAN GENT EN WIJ ZIJN CONTENT!”







  1. 30. Een definitie van Dialect

  2. 31.

(Universiteit Gent, Vakgroep Taalkunde. Nederlandse Taalkunde III.

Ruimtelijke en sociale variatie. Syllabus Dialectologie.

Akademiejaar 2011-2013. prof. dr. Jacques Van Keymeulen.)




Wat zijn dialecten NIET...



  1. -Ze zijn geen verbasterde vorm van de cultuurtaal


A.N. Is uit de Vlaams-Brabants-Hollandse dialecten voortgekomen, en NIET omgekeerd!

Een dialect wordt dominant door socio-econimische en politieke omstandigheden die buiten het gebied van de taal liggen en kan zo eventueel tot een standaardtaal ‘opgekweekt’ worden door een bewust ingrijpen op de taal, door ze te beschrijven en voor te schrijven (= corpusplanning) en de taal functies toe te bedelen in onderwijs, gerecht, enz. (= statusplanning).



  1. -Niet taalkundig minderwaardig


Dialecten zijn even ‘ingewikkeld’ en ‘rijk’ als een cultuurtaal. Er is geen kwalitatief verschil. Een standaardtaal heeft wel meer ‘papieren’ onderscheidingen (bijv. hen/hun).



  1. -Niet communicatief minderwaardig


In elke taal kan men alles zeggen. Elke taal is aangepast aan de communicatieve noden van de taalgemeenschap. De nood om nieuwe zaken te benoemen wordt in elke taal opgelost door hier en daar wat te sleutelen. Een woord kan een betekenisverandering ondergaan; nieuwe woorden zoals samenstellingenen en  afleidingen kunnen gevormd worden, of kunnen worden ontleend aan andere talen of variëteiten van dezelfde taal.



- Niet sociaal minderwaardig


Een dialect is in principe niet sociaal minderwaardig. Wel is het zo dat een standaardtaal algemener (geografisch en sociaal) bruikbaar is. Dialect is in bepaalde situaties ook minder gepast; in andere omstandigheden (familie, vrienden, de beenhouwer om de hoek,...) zijn niet standaardtalige variëteiten dan weer wel gepast.


Dialect wordt dikwijls sociaal gedeprecieerd; het is op zichzelf nog ‘onbeschaafd’ nog ‘sappig’ of ‘grappig’.



  1. -Geen homogene taalvorm


Net als andere taalvormen zijn ook dialecten intern gevarieerd (geofrafisch / sociaal / situationeel) en zijn dus per definitie heterogeen. Niet iedere autochtoon spreekt helemaal hetzelfde dialect (sociolecten: gebonden aan de sociale klasse van de spreker).


Ook dialecten veranderen door de tijd heen. Variatie is eigen aan elke taal.

Een standaardtaal is wel meer geëlaboreerd en heeft meer ‘registers’ (formeel / informeel /beleefdheidsvormen) dan een dialect.



  1. -Noch ‘zuiver’, noch 'uniek’, noch ‘echt’...


Een dialect kan wel taalverschijnselen bewaard hebben die in de standaardtaal uitgestorven zijn, maar is daarom nog niet ‘puurder’ dan die standaardtaal. Een dialect heeft op velerlei gebied kenmerken gemeen met de overkoepelende standaardtaal.


Dialecten onderscheiden zich doorgaans NIET door de ontwikkeling van heel aparte kenmerken. Locale klank-, vorm- of woordenschatkenmerken blijken bij nader onderzoek ook wel in het dialect van aanpalende plaatsen voor te komen. Toch kunnen die dialecten ‘uniek’ zijn in die zin dat ze een unieke selectie vormen van talrijke regionale dialectfenomenen.


Met de populaire notie ‘echt’ dialect, bedoeld men doorgaans de oudste dialectische variant, zoals gesproken door de zgn. ‘NORM’-informant (= Non-mobile Old Rural Male, een term van Trudgill). Dialectische verschijnselen (bijv. Woordenschat) die van de standaardtaal afwijkt worden wel eens ten onrechte voor ‘echter dialect’ gehouden dan verschijnselen die met de standaardtaal overeenstemmen.



  1. -Geen te mijden taalvariant


Idealitair is het gebruik van standaardtaal en dialect situationeel complementair




Wat zijn dialecten dan WEL?


  1. -Dialect is natuurlijke taal, taal ‘in het wild’


Een dialect ontwikkelt zich spontaan door de tijd heen en is daarom taalkundig interessant, net zoals de vrije natuur dat is voor de bioloog.



  1. -Zij gaan terug op het Middelnederlands / Oud-Nederlands / West- Germaans ...


De hedendaagse traditionele dialecten zijn het resultaat van een lange historische ontwikkeling. Zij gaan terug op het Middelnederlands en hebben veel historische kenmerken bewaard die in de standaardtaal soms verloren gegaan zijn.



  1. -Dialecten zijn geografisch gedefinieerd.


Een dialect is een geografisch gedetermineerde taalvariëteit. Elk lokaal dialect kan ongeveer opgevat worden als een combinatie van verschijnselen die elk afzonderlijk andere arealen bezetten. Steden of grotere gemeenten ontwikkelen sneller eigen kenmerken dan kleinere plaatsen, door de relatief grotere heterogeniteit van de bevolking, die mede door de sociaal-psychologische polariteit stad < > platteland, in stand gehouden kunnen worden.



  1. -Zij zijn een mondelinge taalvariëteit.


Dialecten worden mondeling overgeleverd. Ze worden - uitzonderingen niet te na gesproken - NIET geschreven.



  1. -Zij zijn geen officiële norm.


Dialecten worden noch door een schrijftaal, noch door woordenboeken en grammatica’s, noch door de school expliciet genormeerd. Elke taalvariëteit heeft echter een ‘interne norm’, die het correct spreken van die taalvariëteit bepaalt. Ook tegen een dialect kunnen dus fouten gemaakt worden





31. Met laatste spreker sterft Schots dialect...

Twee inwijkelingen, Bert Dewilde (Bissegem) en Noël Maes (Gits) schreven in opdracht van Uitgeverij Zorro “Kortrijks vwo begunders en kenders”. Bert Dewilde heeft een verleden als schrijver van radiomonologen voor het figuurtje Disten Pulle op Radio 2 West-Vlaanderen in zijn Studio Kortrijktijd én als auteur van de Kortrijkse Revue (sinds 1990) waaruit de langspeelplaat “Hier spreekt men Kortrijks”  . Jarenlang was hij ook verantwoordelijk voor zowel teksten als illustraties van de almanak ’t Manneke uit de Maane en leverde hij bijdragen aan over dialect voor De Gazette van Oud Cortryck. 

Co-auteur heemkundige Noël Maes staat vermeld als ‘advies en redactie’. Hij was jarenlang reporter voor het Kortrijks Handelsblad en de Krant van West-Vlaanderen en de hoofdredacteur van de Maane-almanak.

Beide samenstellers van het Kortrijks Zakwoordenboek opteerden voor een thematische opbouw. Zij verzamelden en uitdrukkingen rond lemma als groenten, vogels, dokters, zoeternijen… en geven, in tegenstelling tot hun Ostendse (en Gentse) weerga hun stokwoorden eerst in het Algemeen Nederlands.


“Brugs vo begunneliengen” is van de hand van Jo Berten, Hewig Dacuin en Nico Blontrock.


  1. 34.Tussentaal


Prof. Johan Taeldeman bij Phara

http://www.youtube.com/watch?v=YyLPJdoS6js


35. Achter Gent trêw neu uuk Bruussol in 't dialect!



DEIZE COMMUNIQUE DE PRESSE VAN MANNE KOLLEIGA ES GEWUUN VÈ A T'INFORMEIRE DAT ER TENOSTE VRAAIDAG NEN ECHTEN TRAA IN 'T BRUSSELS DUIGOÊT. NEEMAND ES VERPLICHT, MO AS G'A NI KUNT AAVE MUIGDE DAANE MOMENT HISTORIQUE KOMME MEIBEZEEN EN BËLESTERE.

 


PERSMEDEDELING

Koekelberg : huwen in het Brusselse dialect

Het college van burgemeester en schepenen van Koekelberg heeft besloten in te gaan op de vraag van twee inwoners van de gemeente om hun huwelijksplechtigheid te voltrekken in de lokale volkstaal, meer bepaald het Brusselse dialect.

In navolging van wat in de stad Gent gebeurt, waar geïnteresseerden kunnen vragen om in het Gents te trouwen, en waar de ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan laten bijstaan door de Gentse Sosseteit, zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van Koekelberg kunnen rekenen op de steun van de lokale dialectvereniging ‘de Manne van de Platou’, van de vzw be.brusseleir en van Geert Dehaes, streektaalcoördinator van Brussel.

Het eerste huwelijk in het Brussels dialect zal plaats vinden volgende vrijdag 7 juni 2013 om 13.30 u in de trouwzaal van Koekelberg, Vanhuffelplein 6, 1081 Brussel (Koekelberg), en zal voorgezeten worden door mijn collega en rasechte Brusseleir Robert Delathouwer.

Voortaan zullen de tortelduiven die willen trouwen in de taal van Toots Thielemans of van Lange Jojo weten dat ze daarvoor moeten verhuizen naar de gemeente waar iedereen zich thuis voelt : Koekelberg !

Voor meer info kan u altijd terecht bij de dienst burgerlijke stand : Anita Vanden Troost – 02 412 1428.


Jean-Pierre CORNELISSEN

Eerste schepen – ambtenaar van de burgerlijke stand.



Vive les mariés! ... en in ’t Brussels nog wel!

 

We muigen as Manne (en Maskes) van de Platou fier zaain da den iesten traa in ’t Brussels manjifeek verluupen es gisterenachternoon, in ons aaige gemaintenoeis, onder d’applodissemente van de famille en de kameroête van de traavers, mo uuk en présence van azjent 15 en van nen uup Brusseleirs dee oeit simpatee woêre komme supportere.

 

Wee da nog is wilt profeteire van d’ambiance kan naa zan haut-parleurs opzetten en klikken op Radio 2 Vloms-Brabant:

http://www.radio2.be/regio/vlaams-brabant/huwelijk-in-het-brussels-dialect

 

of ge kunt uuk lësteren en bezeen no TV Brussel:

http://www.tvbrussel.be/nl/video/4/eric-en-jill-zijn-getrouwd-het-brussels

 

en as g’et uuk mè ne Franse commentaire wilt uure klikte mo op Télé Bruxelles:

http://www.telebruxelles.net/portail/info/koekelberg/25680-jill-et-erik-se-sont-dit-oui-en-qbrusseleirq

 

Do es mo ie goo spreikwoud vui: à la bonheur!

De vuizitter

Felix MATTERNE



36. Spreken we binnen honderd jaar nog Gents?


DINSDAG 06 AUGUSTUS 2013                             AUTEUR: MARIEKE VAN PEE

         


Platgents behoort bijna tot de geschiedenis, maar ons dialect zal niet helemaal verdwijnen.  EDDY LEVIS



GENT - Op televisie verdringt het Gents de laatste jaren het Antwerps en het Brabants. Nooit eerder was er zoveel Gentse tongval te horen op het kleine scherm. Maar tegelijk spreken steeds minder mensen Platgents. Vandaag buigt professor Taalkunde Jacques Van Keymeulen zich over de vraag ‘Spreken wij binnen 100 jaar nog Gents?’


Natuurlijk zal het Gentse dialect het nog honderd jaar uithouden - alleen zal dat niet meer het dialect zijn van vandaag. Sinds de jaren zestig wordt er door steeds minder mensen in steeds minder situaties een steeds minder ‘authentiek’ dialect gesproken. Het is niet te verwachten dat nieuwkomers - West-Vlamingen of anderen - het huidige Gents van de slinkende groep dialectsprekers zomaar zullen overnemen.

Het Gents is een ‘taaleiland’; het wijkt op talrijke punten af van de plattelandsdialecten rond de stad. Typisch is dat alle klinkers lang zijn (al worden ze in bepaalde omstandigheden soms verkort): men zegt dus zèète voor ‘zetten’, en 'zoot' en 'koup' voor ‘zot’ en ‘kop’. Typisch is ook de wegval van de eind-n in infinitieven en meervouden: 'kuupe'  voor kopen’ en 'stiene' voor stenen’.

Brugse Poort

Die lange klinkers zouden te wijten zijn aan het feit dat de textielarbeiders vroeger bij het spreken boven het lawaai van de machines uit moesten komen. Een verhaal dat een betere kern van waarheid bevat, is dat er in Gent wijkdialecten bestaan - of beter gezegd bestaan hebben. In de negentiende eeuw gingen de arbeiders die vanuit het platteland toestroomden bij elkaar wonen in dezelfde wijken, waardoor ook in de taal wijkverschillen ontstonden.

Het is moeilijk om daarvan nog voorbeelden te verzamelen: er is mij gesignaleerd dat men een inwoner van de ‘Brugse Poort’ kon herkennen aan het feit dat hij breud zei in plaats van bruudbrood’, en kliete in plaats van kluutekloten’. Of dat klopt, weet ik niet, maar wijkverschillen zijn uitgestorven. Wat ook zal uitsterven, is het verschil tussen Platgents en Burgergents, de twee sociolecten binnen het Gentse dialect. In het Burgergents zegt men 'waase' voorwassen’, 'zéénge' voorzingen’ en 'stroatje' voorstraatje’; in Platgents 'waasche', 'zeengge' en 'straotse'.

Het verdoemde Platgents

Ik voorzie dat het Platgents, de oudste taallaag van het Gents, het tegen het Burgergents zal moeten afleggen, mede door de toenemende democratisering van de samenleving.

Wat in elk geval niet zal uitsterven, is de Gentse r, die op z’n Frans wordt uitgesproken. Die r is in het Gents opgedoken in het begin van de twintigste eeuw en blijkt zeer hardnekkig te zijn. Het is het enige Gentse verschijnsel dat ook buiten de stad expandeert. Misschien praat over honderd jaar heel Oost-Vlaanderen zo, maar dan is de r ook niet typisch Gents meer.






LINKS >

  1. -Woordenbank van de Nederlandse Dialecten WVD:  http://www.woordenbank.be/lid/wnd/f?p=104:31:4074739785486949

  2. -Woordenboek van de Vlaamse Dialecten; http://www.wvd.ugent.be


37. LE BRUXELLOIS
Ça est quand même tof le bruxellois

 

awel, plezier he

 

Le Bruxellois, qui est un dialecte flamand mélangé à du français, se perd petit à petit.

 

 Certaines expressions bruxelloises font cependant encore florès. (och erme, fieu, ça n'est pas de Bruxelles cette dernière expression)

 


 

De même, ne dites pas :

 

"Si vous désirez flirter, il faudra m'épouser" mais dites " Afblaven of traven" (pour les bruxellois francophones: pas touche ou le mariache, pour les flamands, afblijven of trouwen) 

Une femme à la poitrine menue, mais " 'n plank mee twie rozaaine" ( une planche avec deux raisins) ou "z' heit hui tette bij Matante gezet" (elle a mis ses seins chez ma tante, [soit le Mont de Piété]) 

un chauve mais " 'n klachkop" 

une fille de joie mais " 'n maske van plezeer" 

un vieux singe mais (mo) " 'n oude metteko" 

un obèse mo " 'n dikke papzak" 

Vous croyez cela mo "ga geluuf da" 

Je vais te donner une correction dont tu te souviendras mo "je vais te donner une rammeling que ta tête va tourner sur son elle même et que tes deux yeux vont sproeiter en dehors" ( bruxellois francisé) etc, etc...

 

 Pour terminer, une belle insulte pleine de sadisme trouvée dans un livre intitulé" Comment insulter son prochain en Bruxellois" de Georges Lebouc :

 

" 'k wens aa't scheurf on a kneenen en twie keutte poetches, da g'aa ni kun krabben", soit en français de Bruxelles, "je te souhaite la gale aux genoux et deux bras trop courts pour que tu n'puisses pas gratter".

 

"Je sais, je suis une babbelluut (babbeleir) et je vais une fois arrêter" ( pas deux fois) mo "ça était pourtant tof ce moment passé ensembel 

Allei, salut en de kost en de wind van achter, ara !"

PS: relisez Tintin, c'est plein de termes bruxellois transformés en noms propres




38. DIALECTWOORDENBOEK ZUIDWEST-MEETJESLAND

 

ZONDAGMORGEN TE TIPERI


Daar kwam de kleine Poef achter zijn vader dringen en duwde hem een koter-ijzer in de hand.

  1. -Weert u, pa!’ zei de jongen, die zijn vader in gevaar zag. En in zijn dronken dolheid had de Poef zich geweerd, blindelings.

  2. -‘Wel Hiere! Tsumenis-mensche! de Poef sloat er mee zijne koterirre in, gelijk den duvel op Geeraard. 't Es 'n muurdenirre!’,riep Nitte de Klokke. Een smartkreet weerklonk; 't was zotten Dees. Hij had een goeden lap gekregen.

  3. -Oei-oei-oei! Een choat in mijne kop!... Den deugeniet van de Sterre!’ Er druppelde bloed over zijn gezicht en met de handen aan het hoofd liep hij binnenshuis.

  4. -‘Een choat in mijne  kop!... Een choat in mijne kop!’ Hoorde men hem roepen. Moord en doodslag! had Fiete Marulle voorspeld. Ontsteltenis onder de vechters; een instinctmatig achteruittrekken, alsof een dode op 't slagveld liggen zou. Zo erg was het gelukkig niet.






Elektrische accutram, Lammerstraat, Gent,1900 (SCMS)                      "Au Belvédère" (verdwenen) , Citadelpark Gent, postkaart

Werekîere:     http://www.sosseteit.gent/Over_dialect.html





39.  Spreek in vredesnaam een taal die je beheerst

  1. 40.Dierbare woorden: Arbeid - Genieten - Tongval


Arbeid

Ge zij vervloekt en ge zult wirken in 't zwîet euws aanschijns, lîert ons den bijbel. Mijn voader, die metoalbewirker was, lîerdege mij, van al wa da kik dee, zuu goe meugelaak te doen. "'t Es de gruutste bronne van voldoeninge, van îere van eu wirk t' hoale", zijt hij. "Oarbeid es ne zegen: ge moet er bij peize en ge keunt er schuune dijnge mee scheppe".


Uut vroege ze ne kîer aan mij: - "Veur wa wirkte gij zuu lank en zuu hard?" - "Awel, 't doe toch zuu goed oas g' er mee uitschîedt..."


Genieten


Geniete keunde moar oas g' îest hard gewirkt hêd. Moar 't es precies of dan ze't afgelîerd hên. De verzuurde moatschappije schept azijnpissers en hypochonders. Sommigte zoen eigentlijk îest een poar firme figuurlijke blaften op ulder smoel moete krijge veur 't bruuze en relatieve en veural 't tijdelijke van alles in te zien. Velen die ulder genieten bepirke tot materieel bezit, zijn in wezen oarme dutse. Ik ben blije te keune geniete - zuu lange da't duurt - van een goeie gezondheid, 't plezier in mijn wirk, het thuupe zijn in goe gezelschap, de voldoenijnge van een goe gesprek, 't geniete van een succulente moaltijd, 't degustere van een goe wijntse, een mîesterlijke sigaare - ja, 't mag al ne kîer Bourgondisch zijn - het genoege van een schuun meziekske,  een gedicht, ne spannenden boek, een schuun schilderijtse, 't beleve van de natuur, en veural: de kleine dijnge des levens.


Geniete, da stelde nie uit tot morge. da doede hier en neu!


Tongval


Mijn moeder - en vaneigest uuk een beetse mijn voader - hee mij op 't einde van den Twieden Oorlog, in Gent op de weerold gezet tsoaves te zevene, op ne vrijdag den dertienste in koamerke 13 in de Volkskliniek. en da veurspeldege nie veel goeds... We weundegen in nen arbeiderswijk van de Plezante Veste, tussche de Muije en 't Rabot, nen aan koaie vastgeklonke woaterkant tussche de dokwirkers van d' hoave, en 't wirkvolk van onder de rukende schêwe van de textielfabrieke. Doar hê'k verdomme een moendse echt, onvervlast Gents gelîerd, da'k mee de moedermelk binnegekregen hê. Zuuverre da'k d'îeste doage da'k in de kakschole zate, d' îefer nie goe verstonde, omda ze Schuun Vloms klaptege!


't Gents es neu nog altijd mijn moedertoale, en eu moedertoale es een huug goed dade moet koestere. Ondanks 't feit da'k beroepshalve als onderwijzer guul mijn luupboane schuun Vloms moete klappen hên, goa mijn herte nog altijd noar mijn Gentsche sproake. 't Es nie veur niets da'k als prezedent van de Gentsche Sosseteit al dertig joar wirke aan de promose en d' instandhêwdijnge van ons dialect. Iedere ploatselijken tongval es dabord gelijk een streekgerecht; gents es woaterzeui, Kempens es gelijk nen trappist, 't Westvloams smoakt noar hutsepot, 't Uustvloms noar surkolplets, 't Limburgs es heinijnk van heidekruid. Allemoal speesjal, allemoal smoakelijk!


Eddty Levis



  1. 41.  Gentsch op de Gentsche Fieste


De laatste jaren zijn heel wat bekende Gentenaars ons plots ontvallen. Altijd te vroeg en sommigen onder hen veel te vroeg. Kleurrijke figuren die door hun persoonlijkheid nog meer cachet hebben gegeven aan het  altijd al eigenzinnige Gent .  Dat blijkt ook uit ons Gentse dialect. Elk van hen zal ik mij blijven herinneren door een specifiek Gents woord of uitdrukking .

Alvekoat:  En dan denken we terug aan de onlangs overleden toppleiter Piet Van Eeckhaut. Het Gents heeft oog voor dat excentrieke trekje dat goede advocaten uitstralen. Hun welbespraaktheid gaat vaak gepaard met een tikkeltje anarchie, soms nonchalance, doortraptheid of bezetenheid.

Da moe keune: Politicus, columnist, cultuurmens en rock & rollende levensgenieter  Dany Vandenbossche  had van deze drie woorden zijn Gents motto gemaakt.

Iene kier opzitten en ze meugen hem afkappen: Gezegd van een bloedmooie vrouw. Duivel doet al, PDW, Patrick De Witte, hoofdredacteur van P-magazine introduceerde deze zegswijze.  Een platte Gentse, amoureuze tegenhanger van het ‘Eerst Napels zien en dan sterven.’

Kiekenskot: Het kiekenskot zijn de goedkoopste plaatsen in de opera. En dan komt onvermijdelijk intendant  Gerard Mortier in gedachten. Ik heb mij laten vertellen dat Gerard Mortier in zijn studententijd meermaals werd opgepakt omdat hij in het kiekenskot weer eens te veel kabaal had gemaakt uit protest tegen de zoetzemerige oubolligheid van de voorstelling.

Kroete: Kroete is een woord dat ik heb onthouden van Robert Hoozee, decennia lang conservator van het MSK.  Kroete is de harde, droge, soms deels verbrande korst van het brood. In Gentse kunstkringen betekent het ook een minderwaardig oud schilderij, dat geen enkele picturale kwaliteit bezit en dus ook geen waarde heeft.

Zantsesschilder:  Kunstpaus Jan Hoet hanteerde dit denigrerende begrip voor artiesten die in zijn ogen esthetiserend maakwerk produceerden, huisvlijt of bezigheidstherapie. Ik herinner mij meer specifiek dat de vrouwelijke naakten van Michel Buylen voor hem in ‘t onderste schuif thuis hoorden.


Johannes


  1. 42. Over sociolecten

Sociolect is een term die in de taalkunde, de sociolinguïstiek en de sociologie wordt gebruikt om de taal aan te duiden die iemand spreekt doordat hij/zij tot een bepaalde sociale groepering behoort. Het wordt ook wel "sociale (taal)variatie" genoemd, of "sociaal dialect".


Sociale variant

Criteria


De sociale of sociologische criteria waarop een sociolect is gebaseerd, kunnen onder meer zijn:

  1. opleiding; Doorgaans spreken hoogopgeleiden anders dan zij die een minder hoge opleiding hebben genoten. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in de woordkeus, maar ook in het accent.


  2. etniciteit; Sprekers afkomstig uit verschillende etnische groepen bedienen zich van verschillende taalvarianten. Een etnische taalvariant noemen we ook een etnolect. Een bekend voorbeeld is de dubbele ontkenning in het Amerikaanse zwarte Engels: "I can't get no satisfaction", al is dit natuurlijk een overbekende song van de blanke, Engelse rockband the Rolling Stones.


  3. geslacht; Er is verschil tussen vrouwen- en mannentaal, zij het dat dit dikwijls voor de taalgebruikers zelf onopgemerkt blijft. De zin "Ik heb een paar leuke schoentjes gezien; ik denk dat ik ze ga kopen." zal (door het verkleinwoord) eerder door een vrouw worden gebruikt dan door een man.


  4. leeftijd; Jongerentaal onderscheidt zich van die van ouderen. De laatsten zullen zich bijvoorbeeld zelden van nieuwe varianten bedienen, zoals 'straattaal' en 'rapperstaal'.


  5. kindertaal; Een extreem, vaak geconstrueerd, voorbeeld is nog de taal die soms tegen kinderen wordt gebruikt: "Hier, geef die meneer maar centjes!" In dit voorbeeld had vanuit de optiek van informatie-overdracht even goed het woord "geld" gebruikt kunnen worden. De volwassene gebruikt "centjes" omdat hij/zij vindt dat dat kindertaal is, of om het kind op zijn gemak te stellen; of om beide redenen tegelijk.


  6. Ook streng puristisch taalgebruik kan als een sociolect worden opgevat.



Taal en taalvariant


Een taalgebonden verschijnsel


Sociolectische scheidslijnen kunnen van taal tot taal verschillen. Uit het feit dat er in het Nederlands een zeker verschil is tussen "vrouwentaal" en "mannentaal" valt niet te concluderen dat dit verschil in alle talen moet bestaan. Ook kan het verschil tussen twee varianten in de ene taal groter zijn dan in de andere, als er al vergelijking tussen talen mogelijk is.


Gemeenschappelijkheid


Daarbij komt dat er twee sociolecten elkaar altijd voor een groot deel overlappen. Er zijn overeenkomsten en verschillen tussen twee idiolecten, maar gebruikers afkomstig uit twee groepen zullen elkaar doorgaans zonder veel moeite kunnen verstaan, en vaak niet anders verwachten dan dat de gesprekspartner een ander sociolect spreekt dan zijzelf. Soms anticiperen zij daarop door te proberen zich van het sociolect van de ander te bedienen. Een extreem voorbeeld is de autochtone Nederlander die zich in een kromtaalvariant tot een allochtone Nederlander wendt: "Jij mij begrijpen?"


Een andere taal


Zodra het verschil tussen twee sociolecten dusdanig groot wordt dat taalgebruikers elkaar niet meer verstaan, doet de vraag zich voor of er niet van twee verschillende talen moet worden gesproken. Het onderscheid tussen taal en taalvariant is echter moeilijk op wetenschappelijke gronden te preciseren, en vaak ligt het politiek en cultureel gevoelig.


Gerelateerde begrippen


Plat praten


Het begrip "sociolect" moet niet worden verward met "plat praten". Dit laatste is veelal een normatief begrip geworden, dat vaak wordt gebruikt in de zin van "onbeschaafd". "Sociolect" is daarentegen een beschrijvende term; iedereen bedient zich van een sociale taalvariant of van een mengsel van zulke varianten. Iedereen behoort immers tot een sociale klasse, of tot een mengsel van sociale klassen.


Dialect


Het begrip "dialect" wordt veelal gebruikt in de zin van "regionale variant"; het komt echter ook voor in de ruimere betekenis van "taalvariant". Als het in die ruimere betekenis wordt gebruikt, kan het voorkomen dat onderscheid wordt gemaakt tussen "sociaal dialect" en "regionaal dialect" (regiolect).


Idiolect


Kenmerken van spraakgebruik die niet sociaal bepaald zijn, maar individuele varianten van taalgebruik vormen, noemen we idiolect.


Etnolect


Een taalvariant die kenmerkend is voor de gemeenschappelijke etnische achtergrond van de sprekers, noemen we etnolect.


Register


Taalgebruik dat bij een specifieke situatie en vaak ook een groep sprekers hoort. Bijvoorbeeld een sportrapportage.

43. Het dialecteiland Gent


Het Gents wordt nog frequent gebruikt binnen de stadspoorten en in de aan Gent vastgegroeide voorsteden: Ledeberg, Gentbrugge, St.-Amandsberg en (ten dele) Wondelgem en Mariakerke. Dorpen waarvan het centrum amper vijf kilometervan Gent gelegen is maar die niet echt vastgegroeid zijn (Zwijnaarde, St.- Denijs - Westrem, Afsnee, Drongen, Evergem, Oostakker, Melle, Merelbeke), spreken nog een echt Oostvlaams plattelandsdialect, waarin weinig of geen sporen van vergentsing te horen zijn.


De verschillen tussen het Gents en het Oost-Vlaams plattelandsdialect hebben vooral met de uitspraak te maken. Wij noemen er hier een aantal op, verdeeld volgens hun ‘bron’:


  1. A.Het Stadsgents heeft een aantal Brabantse kenmerken overgenomen maar het omringende platteland niet: bijvoorbeeld


  1. -de zware tweeklanken [aa] (beantwoordend aan AN ei / ij maar klinkt ongeveer als AN  [aa]: bijvoorbeeld [aas] = ijs, [klaane] = klein) ([Gaa zaad een poasaa, gaa] = ‘Gij zijt een paasei, gij’.  nvdr.) en [aoë] (beantwoordt aan Algemeen Nederlands ui: bijvoorbeeld [aoës] = huis, [kaoëpe] = kuip), tegenover landelijk [èè] en [oèù]

  2. -Na [aa/oo/oe] en voor een doffe e wordt -d- vervangen door -j-: bijvoorbeeld [broaje] = braden, [bloeje] = bloeden tegenover landelijke wegval van d (respectievelijk broan en bloen);

  3. -Aan het einde van een woord na doffe e valt -n weg: bijvoorbeeld [luupe] = lopen, [zèive] = zeven, [gloaze] = glazen, tegenover landelijk [luuëb’m], [zeev’n], [gloaz’n], enz.


  1. B.Een aantal in oorsprong Gentse eigenaardigheden zijn (nog?) niet op het Oost-Vlaamse platteland geraakt, bijvoorbeeld:


  1. -het als lange éénklank uitspreken van vroegere ieë en uuë respectievelijk ➡ ie en uu, bijvoorbeeld [blîek] = bleek, [îet] = heet, [bûûm] = boom, [brûûd] = brood; het platteland  heeft ieë en uuë bewaard;

  2. -In het Gents hebben oo en o een tweeklank ou (Algemeen Nederlands ou) ontwikkeld vòòr p / f / v / k / g / m (bijvoorbeeld [koup] = kop, [louf] = lof, [bouve] = boven, [blouk] = blok, [bouge] = boog) [koum] = kom; op het platteland bleven o en oo éénklanken.
    - de combinatie -el aan het einde van een woord, wordt in het Gents als -ol uitgesproken ( bijvoorbeeld [zèitol] = zetel, [appol] = appel; het platteland behoudt -el.


Onder de titel “Het mysterie” hebben wij een aantal speciale medeklinkerontwikkelingen in het ‘echte’ Oost-Vlaamse kerngebied (onder andere de omgeving van Gent) bsproken. We sommen die nog even bondig op:


  1. 1.Gekleurde klinker + p / t / k + doffe e   ➡  b / d / g (Franse g): bijvoorbeeld

[Kadde] = kat, [luuëb’m] = lopen, [bagg’n] = bakken;

2.Tusen twee klinkers (de laatste een doffe e) vallen de medeklinkers -g-, -j-, -w- en soms ook -ng- weg, en daarbij wordt (ter compensatie) de voorafgaande klinker lang gerekt: bijvoorbeeld [lîeën] = liegen, [droaën] = draaien, [baaën] = bouwen en [drooën] = Drongen.


Op de daarbij horende kaart VI (hieronder) zien we dat elk van die verschijnelen eilandmatig in Gent ontbreekt. En dat is nu hét mysterie dat we aankondigden. We weten immers dat zulke veranderingen bijna altijd in en (grote) stad ontstaan en zich van daaruit over het sociaal-economische achterland van die stad verspreiden. Hier pleit het kaartbeeld zeker niet voor die ontwikkelingsgang. En toch: als we het verspreidingsgebied van die ‘typisch’ Oost-Vlaamse kenmerken bekijken, kunnen we alleen besluiten (mede in het licht van het bovenstaande) dat die vernieuwingen ooit in Gent moeten zijn ontstaan.


Wat is er (ons inziens) dan wel gebeurd?

Schematisch:


  1. 1.ontstaan + verspreiding binnen Gent

  2. 2.Verspreiding over het Gentse achterland

  3. 3.Gentse tegenreactie: “als de boerkes van den buiten gaan sprekn zoals wij, dan doen wij niet meer mee”.


Die reactie is enkel te begrijpen vanuit een eeuwenlange sociaal-psychologische spanning tussen de stadsbevolking en de plattelandsbewoners. Nergens in Vlaanderen was in de laatste drie eeuwen de kans op zo’n gespannen relatie zo groot als in en om Gent. Aan de ene kant stond Gent als de meest en vroegst geïndustrialiseerde (textiel)stad van Vlaanderen, met een enorm industrieel proletariaat, dat het plattelandsproletariaat als concurrenten beschouwde (onder andere door de ambachtelijke textielarbeid thuis) en hun als “domme boerkes” minachtte. Aan de andere kant, op het platteland, stond men op zijn minst ook argwanend tegenover de grote stad met haar loonslaverij en zedelijk verval.


Wie meer wil weten over die diepe sociale tegenstellingen tussen stads- en plattelandsproletariaat ten tijde van “Arm Vlaanderen”, leze er het weergaloze oeuvre op na van Cyriel Buysse (1859-1933), een burgerzoon uit Nevele, een plattelandsgemeente op 15 km afstand van Gent.


em. prof. Johan Taeldeman

  1. 44. Interview  prezedent & Freek, "Op de koffie bij Edwin Plasschaert", Marriott**** Gentsche Fîesten 2016, over 't Gents

https://www.youtube.com/watch?v=9MZw9Go1hC8



  1. 45.Interview prezedent over 't Gents, deur Nico Burssens op 't Veerleplein in "Cultureel apperitief", Gentsche Fîeste 2016


https://www.facebook.com/profile.php?id=100003024033398&fref=ufi




46. onderdîele van ne vélo

  1. 47.Zeg ik het goed?

Deze artikelenreeks verscheen in 2005-2006 in het Gentse Stadsmagazine.

  1. 48.(Gentsche) Dialectroepnamen


(Gentse) Dialectroepnamen

Afkortingen en koosnaampjes veur God en Klein Pierke



Een voornaam is in de antroponymie een eigennaam die een kind bij de geboorte gegeven wordt en die in de westerse cultuur, met uitzondering van de Hongaarse, vòòr de achternaam geplaatst wordt. Logisch eigenlijk VOORnaam komt vooraan, ACHTERnaam komt achteraan

De voornaam (het kunnen er meer zijn) onderscheidt in de westerse culturen iemand van anderen met dezelfde achternaam. Dit gaat niet geheel op: mensen met dezelfde achternaam (naamgenoten) kunnen immers ook identieke voornamen hebben. Verder is een achternaam over het algemeen unieker dan een voornaam: twee willekeurig gekozen personen (niet uit dezelfde familie) zullen vaker dezelfde voornaam dan dezelfde achternaam hebben.

In sommige gemeenschappen is de voornaam gebaseerd op de doopnaam.


Cultuurverschillen

In sommige, vooral rooms-katholieke, kringen krijgt het kind de naam pas op het moment van de doop. In de tijd van het Nieuwe Testament was het onder Joden gebruikelijk dat de naam bij de besnijdenis werd gegeven, zoals blijkt uit Lukas 1:59 en 2:21. In beide gevallen geldt echter dat de naam al eerder vastgesteld kan zijn (Lukas 1:13 en 1:31).

Volgens een oude traditie wordt een kind genoemd naar een van de ouders of grootouders. De oudste zoon wordt genoemd naar de vader van vaderskant, de volgende zoon naar de vader van moederskant. Jongere kinderen krijgen dan de naam van een oom of tante. Het gevolg kan zijn dat soms volle neven (of nichten) dezelfde voornaam hebben. Het is niet gebruikelijk dat kinderen uit hetzelfde gezin dezelfde voornaam krijgen (tenzij een kind eerder overleden was) maar het kan vóórkomen doordat de twee grootvaders of grootmoeders dezelfde naam hebben. Het vernoemen van familieleden is ook uit de bijbel bekend: Lukas 1:61. Wegens de ontkerkelijking, krijgt een kind trgrwoordig vaak een naam die nog niet in de familie voorkomt.

Er zijn ook culturen waarin de naam een andere functie heeft. Zo is in Indonesië de achternaam niet noodzakelijk een familienaam: een kind kan een andere achternaam worden gegeven dan die van zijn vader. De functie van de voornaam is daardoor ook een andere: in feite zijn het voor- en achternamen samen die daar de identiteit bepalen. Soms heeft een Indonesiër zelfs maar één naam, zodat van een "voornaam" geen sprake kan zijn.

In Rwanda wordt de achternaam doorgaans bepaald aan de hand van opvallende gebeurtenissen rondom de geboorte, een zegenwens voor de nieuwgeborene of een indruk die de naamgevers van een pasgeboren kind hebben. Zo kan een boreling die vaak lacht de naam Tuyishime krijgen: hij die gelukkig is.

Soms komt het voor dat een vreemdeling zich meldt bij een westerse burgerlijke stand en geen aparte voor- en achternaam kan opgeven. De regel is in dat geval dat voor deze persoon de opgegeven naam zowel voor- als achternaam is. Bij aangifte van nieuw geboren kinderen is de regel anders. Geeft iemand bij de aangifte van een kind geen voornaam op, dan moet de ambtenaar van de burgerlijke stand het kind één of meer voornamen geven, wat ook gebeurt als de opgegeven voornamen worden geweigerd wegens ongepastheid of overeenstemming met een geslachtsnaam die niet ook een gebruikelijke voornaam is. In al deze gevallen wordt in de geboorteakte uitdrukkelijk aangegeven dat de voornamen ambtshalve zijn gegeven.

In Hongarije volgt de voornaam, zelden voornamen, op de familienaam, en wordt daar utónév (= achternaam) of keresztnév (= doopnaam) genoemd. Voorbeelden: Bartók Béla en Kodály Zoltán.

Geslachtsverschillen

Naast neutrale namen, reserveren meeste culturen bepaalde voornamen voor mannen en vrouwen. Dit valt soms in de vorm van de naam waar te nemen. In het Nederlands eindigen traditioneel relatief veel meisjesnamen op -a, of zijn een verkleinwoord van een jongensnaam.

Meerdere voornamen

Vroeger kwam het vaak voor voor dat een tweede voornaam werd ontleend aan een achternaam. De beroemde taalgeleerde Herman Neubronner van der Tuuk (geboren in 1824) dankte zijn tweede voornaam aan het feit dat zijn ouders de achternaam van zijn moeder, Neubronner, behouden wilden zien. In zo'n geval is het voor de buitenstaander soms moeilijk te beoordelen of er sprake is van twee voornamen of van een dubbele achternaam. In Van der Tuuks geval werd Neubronner een voornaam.

In de Verenigde Staten heeft vrijwel iedereen twee voornamen. Men spreekt van first name en middle name, en een van beide wordt vaak geïnitialiseerd: George W. Bush of J. Edgar Hoover. Soms staat een middelste initiaal niet specifiek voor een naam, zoals in het geval van de presidenten Ulysses S. Grant en Harry S. Truman.

Dubbele voornaam

Een dubbele voornaam is één voornaam die is opgebouwd uit twee voornamen, zoals Jan-Willem, Jan Jaap en Gertjan. Dubbele voornamen komen zowel met als zonder streepje voor, en zijn in feite samenstellingen. Informeel wordt soms wel slechts een van de namen gebruikt (Jan voor Jan-Frederik) of wordt iemand bij de initialen genoemd: J.F..

Conventies in de kunstkritiek

Het voornaamgebruik geeft in de kunstkritiek van kunstenaars, met name schrijvers, soms verwarring. In het ene geval worden initialen gebruikt: D.H. Lawrence, in het andere geval is de voornaam voluit gebruikelijk: Jane Austen. Vaak wordt ook de voornaam weggelaten waar die overbodig is: de kritiek spreekt wel van William Shakespeare, maar veel gebruikelijker is kortweg "Shakespeare".

Ongebruikelijke aanduidingen als "W. Shakespeare" of "David Herbert Lawrence" worden in lopende kritische tekst door vakgenoten als onoordeelkundig ervaren. Men verlaat zich op de conventie, men kan hierin geen eenvoudige regel volgen.


Roepnaam


De roepnaam is de naam waar iemand in de vertrouwelijke sfeer gewoonlijk mee wordt aangesproken. Deze kan dezelfde zijn als de eerste voornaam of een andere voornaam, of daarvan zijn afgeleid. Zo kan iemand met de voornaam Willem bijvoorbeeld als roepnaam de varianten Willem, Wil, Wim, Wiel, Willy, Willemke etc. hebben. Een roepnaam krijgt men soms bij de geboorte al mee (in een annonce staat weleens zoiets als "we noemen haar Fifi" terwijl het kind officieel Sophie heet). Een roepnaam kan ook op latere leeftijd ontstaan, bijvoorbeeld doordat het kind de naam niet goed uitspreekt, en ook in dat geval komt het voor dat de roepnaam het hele leven wordt gebruikt.

Het komt ook voor dat men een roepnaam gebruikt omdat de "verplichte" voornaam niet voldoende uniek is. Dit is het geval bij Jan Piet Hein Donner, wiens broer ook Jan heet, en in Spaanstalige landen bij meisjes die een naam hebben als María del Carmen (roepnaam Carmen) of María de las Mercedes (roepnaam Mercedes).


Bijnaam


Een bijnaam komt in de plaats van een voornaam. Zo kan een bekend voetballer de bijnaam de Kromme krijgen. Zo'n bijnaam kan een positieve connotatie hebben, zoals in het geval van de voetballer, en bij kinderen (Popje, Broertje), maar kan ook als afkeuring en zelfs als scheldnaam fungeren. Bijnamen worden vaak door anderen bedacht en lang niet door iedereen gebruikt.

Vanouds werden vorsten van elkaar onderscheiden door een bijnaam, die niet altijd vleiend was, zoals Karel de Grote, Jan de Blinde en Johanna de Waanzinnige. Voor latere vorsten wordt liever een volgnummer gebruikt, Zoals Leopold I, Leopold II, Leopld III.


Schuilnaam


Een schuilnaam is niet noodzakelijkerwijs een voornaam, maar fungeert wel vaak als zodanig. Met name deelnemers aan elektronische informatie-uitwisseling (van chatroom tot online-encyclopedie) bedienen zich vaak van schuilnamen. In dat geval wordt de schuilnaam met een Engelse term "nickname" genoemd.


Pseudoniem of artiestennaam


Een schrijver of een artiest maakt vaak gebruik van een schuilnaam die in verband wordt aangeduid als pseudoniem of artiestennaam. Soms doet de artiest dat om zijn ware identiteit verborgen houden, maar het komt ook vaak voor dat de ware naam algemeen bekend is, zoals “Multatuli” voor Edward Douwes Dekker, Marc “Sleen” voor Marc Neels en “Hergé” (RG) voor Georges my, “Giedo Gezwelle” voor Eddy Levis.


Opvallende voornamen


Bij het toekennen van voornamen doen zich vaak opvallende verschijnselen voor.

  1. Ouders kunnen er soms toe besluiten hun kind een zeer ongebruikelijke, opvallende naam te geven.


  1. Toen een Zweeds echtpaar zijn kind na vijf jaar nog geen naam had gegeven, en daartoe alsnog werd verplicht, koos het uit protest de naam Brfxxccxxmnpcccclllmmnprxvclmnckssqlbb11116. Dit werd in een gerechtelijke procedure afgewezen. In Nederland zal zoiets niet voorkomen: de ambtenaar mag volgens de wet zelf een naam kiezen als de ouders het niet doen.


  1. In Duitsland is de voornaam Adolf sinds 1945 taboe vanwege de associatie met Adolf Hitler. Dit neemt niet weg dat het in andere landen weleens is voorgekomen dat een kind de naam Hitler of Adolf Hitler als voornaam kreeg.


  1. Een Belgisch kind is wel Rolex genoemd, in Nederland komt Pepsi als meisjesnaam voor.


  1. Alfonso de Borbón y Borbón (Madrid, 15 november 1866 - aldaar, 28 april 1934) staat te boek als de persoon met de meeste voornamen aller tijden: “Alfonso María Isabel Francisco Eugenio Gabriel Pedro Sebastián Pelayo Fernando Francisco de Paula Pío Miguel Rafael Juan José Joaquín Ana Zacarias Elisabeth Simeón Tereso Pedro Pablo Tadeo Santiago Simón Lucas Juan Mateo Andrés Bartolomé Ambrosio Geronimo Agustín Bernardo Candido Gerardo Luis-Gonzaga Filomeno Camilo Cayetano Andrés-Avelino Bruno Joaquín-Picolimini Felipe Luis-Rey-de-Francia Ricardo Esteban-Protomártir Genaro Nicolás Estanislao-de-Koska Lorenzo Vicente Crisostomo Cristano Darío Ignacio Francisco-Javier Francisco-de-Borja Higona Clemente Esteban-de-Hungría Ladislado Enrique Ildefonso Hermenegildo Carlos-Borromeo Eduardo Francisco-Régis Vicente-Ferrer Pascual Miguel-de-los-Santos Adriano Venancio Valentín Benito José-Oriol Domingo Florencio Alfacio Benére Domingo-de-Silos Ramón Isidro Manuel Antonio Todos-los-Santos de Borbón y Borbón”, oef...


  1. In Nieuw-Zeeland kwam in 2008 een voogdijzaak voor de rechter over een 9-jarig meisje met de naam Talula does the Hula From Hawai. Het meisje schaamde zich voor haar naam en werd ermee gepest. De rechter ontzegde uiteindelijk beide ouders de voogdij en haalde uit naar ouders die hun kinderen ongebruikelijke namen gaven en zo hun kinderen een sociaal stigma meegaven. Sindsdien zijn lokale overheden in Nieuw-Zeeland alerter op de voornaamkeuze bij geboorteaangifte. Het meisje mocht een andere naam kiezen.


Wijzigen van de voornaam

België


In België kan een verandering van voornaam worden aangevraagd bij de federale overheidsdienst Justitie, Dienst Naamsverandering. De verzoeker dient aan te geven waarom men de voornaam wil wijzigen, bijvoorbeeld omdat deze hatelijk of bespottelijk is, de voornaam tot verwarring kan leiden of vanwege een geslachtsverandering. De toelating tot naamsverandering wordt verleend bij ministerieel besluit, ondertekend door de minister van Justitie. Daarin verschilt deze procedure van de wijziging van een achternaam, waarvoor een Koninklijk Besluit vereist is.

Voor de wijziging moet een registratierecht betaald worden, dat echter veel lager is wanneer de verandering wordt gevraagd omdat de oude voornaam belachelijk, hatelijk, vreemdklinkend of verwarrend is.

Nederland


Een wijziging van de voornaam is in Nederland mogelijk indien de verzoeker hierbij zwaarwegende belangen heeft. Een verzoek tot wijziging van de voornaam wordt gedaan bij de rechtbank van het arrondissement waarin de persoon geboren is, of bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Bij naturalisatie van een vreemdeling worden voor- en achternaam door de overheid vastgesteld, meestal overeenkomstig de bestaande naam, maar de genaturaliseerde heeft een stem in de uiteindelijke vaststelling. Sinds 1 juli 2014 kunnen transseksuelen van 16 jaar en ouder hun voornaam (en geslacht) kosteloos wijzigen bij de burgerlijke stand van hun geboorteplaats. Hiervoor is wel een medische verklaring nodig van een genderteam, die niet ouder is dan 6 maanden.


Gentse roepnamen

Mensen hebben de gewoonte van voornamen af te korten. Dat bekt nl. gemakkelijker. Wij hebben hier de voornaamste roepnamen voor u opgelijst.


♂ = mannenroepnaam  ♀ = vrouwenroepnaam


A

Aimé > Amaat ♂

Ange > Angelus ♂

Anneke > Anna ♀

Anne Mie > Anne Marie ♀


B

Bate, Baatje > Barbara ♀

Baptist > Baptiste, Tiest, Tieste ♂

Beelke > Isabelle, Beleke, Bella, Bello,Belle, Belleke, Bela ♀

Beerke, Bert > Hubert, Gilbert, Adelbert, Albert ♂

Belle Mie > Isabelle Marie ♀

Bertel > Bartholomeus ♂

Bertine > Albertina, Albertine, Hubertina, Hubertine ♀

Bette > Elisabeth, Bet ♀

Bik > Lambiek ♂


C

Cadie > Leocadie ♀

Camille > Camilla, Milia, Mila ♀

Carine > Carolina, Caroline ♀

Charel > Charles, Karel, Sjarel ♂

Charlewie > Tsoarlewie, Charles Louis ♂

Christ > Christoffel, Christiaan, Christian ♂

Cie, Ciel > Achiel, Tsiele ♂

Cies(ke) > Francies, Franciscus ♂

Cieska > Franciska ♀

Cietje > Lucie(tje) ♀

Cleeme > Clémentine, Clémance ♀

Co, Kootje > Coleta, Colette ♀

Cora > Coralie ♀



D

Dees > Desideer, Désiré ♂

Dina > Bernardine, Blondine, Leopoldine, Ondine ♀

Dokske > Dokus ♂

Dolf > Adolf, Rudolf ♂

Dolfine > Adolphina, Dolly, Dolleke ♀

Domien > Domenicus, Mien, Dominiek ♂

Dore, Dorus > Theodoor ♂

Dree, Dreete > Andreas, André ♂


E

Eedje > Eduard, Waard(je), Wardje ♂

Eema > Emma,, Ma, Maatje ♀

Eemelie  Emilia, Emilie ♀


F

Farielde >Pharaïlde, Veerle, Frielde ♀

Fe > Felix, Feliek, Fliek ♂

Feria > Xaveria ♀

Ficent > Vincent ♂

Fiele > Philomena, Philomène, Fielemiene ♀

Fien > Serafien ♂

Fiene > Josephine, Serafine ♀

Delfine < Adolfine ♀

Fietje > Sofietje, Sophia ♀

Fietoor > Victor ♂

Fietrine > Victorine ♀

Fliepe > Philippus, Fliep ♂

Flore > Florence, Florentine, Florine, Flora ♀

Flor > Florent, Florimond, Flore ♂

Fors > Christophoros, Forus ♂

Fred > Alfred, Freddy, Fridse ♂

Free > Frederik ♂


G

Geert > Gerard ♂

Gérom > Jeronymus, Jerom, Jeroom, Jommeke ♂

Giele > Guilaume, Willem, Gillis, Jellen ♂

Goore > Grégoir, Gregoor ♂

Griete > Margriet, Margaterha ♀

Gust > August, Gustaaf ♂

Guustje > Augusta, Guusta ♀


H

Hanske > Angelus♂


J

Jelle > Willem ♂

Jo > Johannes, Tsewannes, Tsowannes, Joris ♂

Jule > Julie, Julienne, Tsule♀

Ka > Katharina Katrien(e), Katelijne, Kalle ♀

Katrien >Katharina, Kaat, Kat ♀

Klaas > Nikolaas ♂

Klette > Coleta, Colette, Kole ♀


K

Ka < Katharina, Katriene, Katelijne, Kalle ♀

Katrien > Kathrina, Kaat, Kat ♀

Karlientje > Caroline ♀

Klaas > Nicolaas ♂

Klette < Coleta, Colet(te), Klette, Kole ♀


L

Latisca > Scholastica ♀

Lena > Magdalena, Magda, Helena, Leen(tje), Lène ♀

Leo > Leopold, Leonard ♂

Lea > Eleonora, Nora♀

Lie > Julie ♀

Lieve > Godelieve, Lieveke ♀

Lieven > Livinus, Livijn, Finus, Fien ♂

Lieze > Eliza, Liza ♀

Lijne > Katelijne, Magdelijn, Lijnken ♀

Lina > Adelina, Alina, Angelina, Carolina, Celina, Evelina, Paulina, Lientje ♀

Liza > Eliza, Elizabeth, Liesbet(te) ♀

Lo > Lodewijk, Laurent ♂ Bello ♀

Loete > Louise ♀ Leon ♂

Lotje < Charlotte, Lotte ♀

Lowie > Lodewijk, Lode, Louis ♂

Luc > Lucas ♂

Luce > Lucien ♂ Lucienne ♀

M

Maine > Germaine, Maineke ♀

Mandus > Amandus ♂

Mane > Emanuel, Manuel, Manu ♂

Manse > Clémence ♀ Clément ♂

Manus > Romanus ♂

Marie > Maria, Mie(ke), Miete, Mieleko, Mietje, Mimi, Mia, Marre ♀

Marianne > Marie Anne ♀

Martje > Martha ♀

Matus > Amathus, Amaat ♂

Max > Maximiliaan, Maximus ♂

Mele > Melania, Melania, Melanie, Amelie ♀

Melse > Melchior ♂

Mie > Maria, Marie, Mietje, Mieke ♀

Miele > Emile, Kamiel ♂

Milia > Emilie ♀

Mientje > Hermina ♀

Mien > Domien ♂

Mimi > Maria, Emiliana ♀

Mina > Hermina, Wilhelmina, Willemien ♀

Mir > Casimir ♂

Mon > Edmond, Florimond ♂


N

Naard > Bernard, Leonard, Jaspart ♂

Naas > Ignatius, Ignaas ♂

Naatje > Nathalia, Nathalie ♀

Nand > Ferdinand, Fern    nd ♂

Natus > Ignatius ♂

Neel(ke) > Cornelis, Daneel, Nelis ♂

Nelia > Cornelia ♀

Nelle > Petronella, -e, Pieternelle ♀

Nes(se) > Agnes ♀

Nora > Eleonora, Leonora ♀

Norine > Honorine ♀


P

Pele > Pelagia, Pelagie ♀

Pewel > Pauwel ♂

Piero > Pierre, Pieter ♂

Poliet > Hyppoliet ♂

Pol > Paulus, Paul ♂

Poly > Polydoor ♂

Pros(t) > Prosper ♂


R

Raas > Erasmus ♂

Rane > Adriana ♀

Ranske > Emérence ♀

Rène > Irène ♀

Rika > Frederika, Hendrika ♀

Rikus > Alberik, Hendrik, Diederik ♂

Rina > Honorine ♀

Roel > Raoul ♂


S

Sander(e) > Alexander ♂ Riep men “Sandere!”, dan voegde men erbij: “Den eene kloot den andere!” of “Eu vrêwe luupt mee nen andere!”.

Sandrine > Alexandrine ♀

Sare > Sara ♀

Sarel > Charles, Sarol ♂

Seelvie > Sylvie ♀

Sageiers > Zacheus ♂

Siede > Sidonia, Sidonie, Siedse ♀

Siene > Alfonsine? Georgine ♀

Soos > Jezus ♂

Sosse > Jozephine ♀

Stanse > Constance ♀

Stanus > Constantinus, Stanislas ♂

Stee > Stephanie, Steetse ♀

Stella > Estella ♀

Steven > Stephanus ♂

Stien > Augustinus, Augustien, Celestien, Stinus, Constantijn, Stientje ♂

Stiene > Augustine, Célestine, Christine, Erestine, Justine ♂

Suze > Suzanne ♀


T

Taf(ke) > Gustaaf ♂

Tanse > Hortence ♀

Teenia > Antonia ♀

Teunis > Antoon ♂

Theo > Theodoor, Theophiel, Teefiel ♂

Thijs > Matthijs ♂

Tielde > Mathilde, Clothilde ♀

Tiene > Martine ♀

Tonia > Antonia ♀

Toria > Victoria ♀

Triene > Catharina, Katrien, Trinette ♀

Triestse > Beatrix, Bea, Trix ♀

Tsanne > Jeanne, Jeanette ♀

Tsappe > Jaap ♂

Tseef > Jozef, Tsoozep, Tseppe, Tsippe ♂

Tsoore > Joris


U

Uze > Eugenia, Eugénie ♀


W

Wanne > Jahanna, Wantje ♀

Wannes > Xannus, Johannes ♂


Z

Zalia > Rosalia, Rozalie ♀

Zuul > Julius, Jules ♂

Zuuljinne > Julienne ♀




Dit zijn de populairste voornamen in ons land


http://www.standaard.be/cnt/dmf20170829_03040857?_section=62170694&utm_source=standaard&utm_medium=newsletter&utm_campaign=weekly&&adh_i=be81d49b8b9d88a8cda325053c9d8f8d&imai=&M_BT=487648736726

Opgetekend tijdens taalcongres Amsterdam 13/10/2017


Cultuurtaal / standaardtaal                        Dialect is een taal met pech...


  1. - niet natuurlijk                                         - niemand draagt in het dagelijks

  2. - gecultiveerd                                             leven altijd een pak!

- opgelegd  door het gezag

  1. - zo genormeerd mogelijk

  2. - werkt statusverhogend

  3. - Is een taal met een leger en een marine achter zich

Jean François Marmontel (1723-1799)

lid Académie Française

  1. 49.                        GENTSCHE AFTELRIJMKES



Onder de brugge
Lagt er ‘en mugge
Meê heur muile wijd ope
Zeven wezels
Zeven kwezels
Die zijn er in gekro-pe
Pief, poef, paf
En gij zijt af!


Mere, mere, mere
Sieska, pere,
kaf, kaf, kaf
En gij zijt af!


A, B, C.
De katte goa mee
Den hond blijft ’t huis
Tsiep! zei de muis
In 't ach-ter-huis! ( - 't scho-tel-huis)


Den dikken en den dunnen en den o-li-fant
speeld'gen op een fluitsen en dat was ple-zant
't Fluitsen was kapot en gij zij zot!


Ter zat ’n mirrelirre
Al op ‘ne pirrelirre
En da’ beestse zei
Tsiep! Tsiep! Tsiep!


Duimken, scheet ‘en pruimke
Hij was zuu blije, hij scheet er drei-e
Hij was zuu bermhertig, hij scheet er der-tig
Hij was zuu verwonderd, ij scheet er hon-derd
Hij was zuu dul, hij scheet gîel zijn broek-ske vul!


Notte, Petotte
Woar zit die notte?
Hier of doar
’t En is nie’ woar
Loat da zoetent hand-jen o-pe-goan.
Van îen, van twie, van drei!


Oesje mijn bolle
E stuk van mijn fiole ,
E stuk van mijn konijn
t' Zal morget zondag zijn !


Brand! Riept den olifant
Wij moeten blussen, zeien de mussen
Mee wat? Vroeg de kat
Mee stront, zei den hond
't Zal ier nog nie weinig stijnke, zeiën de vijnke
Da geeft nie, zeiën de duive, wij zullen 't wel opsnuive!!


(Iedereen in de kring steekt één voet vooruit)
Doet die-ne vie-ze voet nekîêr wig
Want hij zit in mij-ne wig!


Ik en mijn nichtsje, zwart gezichtsje,
Hedde soms gîen hemd veur mij.
Nîe! zei mein nichtsje, zwart gezichtsje,
'k Hedd' er zelv' moar vijve veur mij,
Twie in de kas, twie in de was,
Îen an mijn lijf en dat es vijf .
Pief poef paf...! En ‘t kanon schiet af !

50. ONDEUGENDE GENTSCHE CITATEN

Noar ‘t Gents hertoald deur Giedo gezwelle



  1. -Ik hê oast iederen oavond sex, zei bompa: hoast de moandag, hoast den dinsdag, hoast de weunsdag, hoast...


  1. -Êwere vrêwe zijn de beste, want die peizen altijd dat wel ne kîer udere loaste kîer zoe keune zijn.


  1. -Trêw mee nen archeoloog: hoe êwer dadde wordt, hoe mîer dat hij hem in eu goa intresseere.


  1. -Mijn gruutmoeder es 90. Z’ hee verkîerijnge. Hij est er 93. Ze moake nuunt gîen ruuze. Ze keune malkoar nie huure...


  1. -De vrêwe zijn hier allemoal wrîe schuune. Spijtig dan z’ over twintig joar allemoal vijf joar êwer goan zijn.


  1. -Mijn Schuunma komt al iedere kestdag bij ons aan de deure. Moar vandejoar goame ’t anders doen: we goan heur binne loate.


  1. -Mijne man zei dat hij wa mîer ‘ademruimte’ moest hên: ‘k hê hem buitegestoke.


  1. -Mee al wat da wielen en kl...n hee, doar goade vroeg of loate mizeere mee krijge.


  1. -Woarveure hee God de man geschoape? Omdan vibrators ‘t gês nie keunen afrije.


  1. -Ik hê een reloasje mee een dakluuze vrêwe. Ge keunt de dieë gemakkelijker overhoale veur bij eu te blijve sloape.


  1. -Ik loate al mijn bezittijngen na aan mijn vrêwe, op veurweerde da'ze sebiet hertrêwt. Tons est er in ieder geval toch îene die't spijtig vindt da'k duud

  2. -ben...
    (De Duitse dichter Heinrich Heine in zijn testament)


  1. -Oas ge verliefd zijt, da zijn de schuunste twie uren en half van eu leeve.


  1. -Ik zag heur zuu gîrre, da'k mijn îeste moagzwîre, noar heur genoemd hê.


  1. -Eu huwelijk stoa aan den afgrond, oas eu vrêwe zegt: "Gij wilt altijd moar îen dijnge!" En oas g'eu tons nie mîer keun rappeleere wa dat da wel zoe moete zijn...


  1. -Z' hoa mij gezeid dat de mode uit de joare '40 weere guultegans 'IN' was. 'k Hê heur ne gazzemasker gekocht.


  1. -'k Vinde't geweldig veur getrêwd te zijn. 't Es fantastisch veur dienne îene speciale persuun te vinde woar dadde de reste van eu leven op zijn zeemols wilt wirke.


  1. -Martini's véur 't eeten zijn gelijk buste bij een vrêwe: îen es te weinig en dreien es te veele.


  1. -Bigamie, dat es oas ge îenen echtgenuut te veel hêt. Monogamie es tzelfste...


  1. -Hê euwen buurman lief, moar zurgt dadde nie betrapt wordt.


  1. 51.Uitspraken over dialect


Louis Paul Boon


“In ons mooi oud Vlaams verdwijnt het ene woord na het ander, en onze taal

wordt er niet mooier maar wel armer op. Straks moeten we al die

typische Vlaamse woorden beginnen verzamelen, als antiek.”

[...]

“Laten we spreken en schrijven en zingen in een doodgewoon Vlaams

  1. -nuja, een levend-gewoon Vlaams - zoals Wannes van de Velde het

  2. -doet, met woorden die niet mogen verloren gaan...”





Mia Doornaert


“Dialecten zijn, in tegenstelling tot de tussentaal, authentiek en verdienen

behouden te worden. Maar dialect gebruiken moet een keuze zijn, geen

onmacht om Nederlands te spreken.”








Max Weinreich over dialect versus standaardtaal

(die de uitspraak naar eigen zeggen gehoord had van een student.)


"A language is a dialect with an army and a navy"





Wannes Van de Velde over A.N.


“De lesten tijd sto-g-et wel fijn

zoe e cultuurmodel te zijn

deur ABN te spreke

wie gêre schijncultuur verwekt

sprekt nau een Ollands dialect

verkoept oranjestreke

 

Zoe krijd ons volk iên twiê drij

e splinternief complexke bij

want volges de groête

betiêkend Vloms gin kloête”





"De taal van het hart heeft menig dialect"

Nicolaas Beets

Nederlands letterkundige, 1814-1903




“Iedere taal is schoon voor wie luisteren kan. Want in elke taal zingt de gedachte van een volk en de ziel van een mens, en die muziek is universeel.”


Johan Daisne

Gents schrijver, 1912-1978




“Als je met een mens praat in een taal die hij verstaat, gaat het in zijn hoofd. Als je met hem praat in zijn eigen taal, gaat het in zijn hart.”


Nelson Mandela, politicus, 1918-2013




“Sterven zonder nageslacht is al een dubbel sterven, maar een wereld achterlaten waarin je taal wordt uitgeroeid is het bitterste van alles.”


Belcampo (ps. van Herman Pieter Schönfeld Wichers),

Nederlands schrijver  1902-1990





52. Wat is dialect?


Dialect is in de taalkunde de benaming voor een talige variëteit die niet als standaardtaal geldt. De term kan op minstens drie verschillende manieren worden gebruikt. Voor de etymologie van het woord dialect moeten we naar het Grieks: διαλέγεσθαι /dialegesthai, "converseren", waarvan ook dialoog en dialectiek zijn afgeleid.


1. De volksaardige betekenis

In het dagelijks taalgebruik worden taalvariëteiten met een klein en streekgebonden aantal sprekers vaak als varianten beschouwd van een standaardtaal waar ze nauw aan verwant zijn. Dit is een omkering van oorzaak en gevolg. Dialecten vloeiden NIET voort uit een standaardtaal, die, zoals sommigen denken een oorspronkelijke en correcte taalvorm zou zijn, waaruit dialecten als afbuigingen, als regel in minder gunstige zin, ontstaan zouden zijn. Het beeld van dialecten als vervormingen van de standaardtaal is een anachronistische en ONJUISTE voorstelling van zaken. De taalontwikkeling vormde een standaardtaal door systematisering en cultivering van een of enkele bepaalde dialect, die daartoe de geëigende eigenschappen bezaten, niet in taalkundige zin maar door de hogere maatschappelijke, politieke en economische status van hun sprekers. En door een gunstige centrale ligging van hun gemeenschap welke taalgebruikers in hun omgeving ertoe bracht zich aan te passen aan zo'n prestigieus dialect, om te beginnen in hun geschreven taal. Dit was ook een sociaal proces want de taalaanpassing begon in de hogere strata van de dialectgemeenschap. In het ontstaan van de Nederlandse standaardtaal waren voor de 17de eeuw vooral zuidelijke dialecten bepalend, en het Antwerps was dominant voordat de politieke en religieuze scheiding van de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden plaatsvond. Pas sinds de 17de eeuw is het Hollands bepalend geworden, maar dan wel op basis van de oudere zuidelijke grondslagen. Als bepalend voor de 'mate' van dialectisch zijn van een taalvariëteit, gelden dan ook doorgaans sociale criteria zoals de mate van verschriftelijking, het sociale aanzien, de mate van politieke zelfstandigheid van het gebied waarin de variëteit wordt gesproken en de mate van afwijking van een standaardtaal.

In de taalkunde wordt het begrip dialect in deze betekenis liever vermeden, omdat het gebruik ervan het wijdverbreide misverstand voedt dat er een natuurlijk verschil tussen 'hogere' variëteiten ('talen') en 'lagere' variëteiten ('dialecten') zou bestaan. De term die in de taalkunde voor variëteiten met een klein geografisch bereik wordt gehanteerd, is daarom het neutralere 'streektaal'.


2. Als subvariëteit

Het begrip dialect kan worden gebruikt om een variëteit aan te duiden die enerzijds zoveel onderscheidende kenmerken heeft, dat ze als apart concept wordt beschouwd, anderzijds echter als variant van een grotere variëteit wordt beschouwd. Het Nederlands heeft op deze manier allerlei dialecten of streektalen, die soms niet eens een eigen naam hebben, maar worden gekarakteriseerd door regionale eigenaardigheden, zonder dat men ze buiten het Nederlands wil rekenen. Voorbeelden zijn Zeeuws, Brabants Vlaams enz. Evenzo zijn het Nederlands, het Engels, het Hoogduits, het Limburgs, het Fries, het Nederduits, het Elzassisch, het Zwitserduits en de in Berlijn gesproken variant van het Duits allemaal dialecten van het West-Germaans. Merk op dat dit geen standaardtalen zijn, zoals hierboven al vermeld staat. Het West-Germaans is dan op zijn beurt samen met het Noord-Germaans en het Oost-Germaans een van de dialecten van het Oergermaans, dat op zijn beurt een van de dialecten is van het Proto-Indo-Europees.


3. Als niet-gestandaardiseerde variëteit

Standaardtalen zoals het Standaardnederlands, het Standaardfrans en het Standaardzweeds zijn kunstmatige variëteiten die (althans in Europa) vanaf de 17e eeuw, maar met name in de 19e eeuw, zijn gevormd. Vaak fungeren ze als standaard voor een groot (meestal door nationale grenzen afgescheiden) gebied, waarin ook vaak verwante variëteiten worden gesproken, maar hebben lang niet alle verwante variëteiten binnen dat gebied elementen aan de standaardtaal geleverd. Zo is het Standaardnederlands gebouwd op de taal die gebruikt werd in de Statenbijbel, een construct met Nederfrankische (Hollandse en Brabantse) en wat Nedersaksische elementen. Vanwege de grote overeenkomsten tussen de huidige streek- of plaatsgebonden variëteiten in Holland en Brabant kan men die onder de hierboven beschreven definitie 2. als dialecten van het Standaardnederlands beschouwen. Onder definitie 3. echter gelden alle vanouds in Nederland en Vlaanderen gesproken variëteiten dialecten van dat Standaardnederlands, met uitzondering van de Friese en Franse variëteiten in dat gebied, daar die zich naar andere standaardtalen richten (resp. het Standaardfries en het Standaardfrans). Zo spelen bij de bepaling van dialectstatus onder deze definitie geen taalkundige maar politieke factoren een rol en dan wordt bijvoorbeeld de variëteit van het in de provincie Groningen gelegen dorp Nieuweschans onder deze definitie een 'Nederlands' dialect genoemd, terwijl het daarvan nauwelijks afwijkende dialect van buurdorp Bunde, in het Duitse Reiderland een 'Duits' dialect heet. Niet het dialect zelf maar de overkoepelende standaardtaal waaronder het functioneert bepaalt in dit geval de toerekening als variant tot een 'taal'. Met andere woorden, niet de taalkundige eigenheid maar de functionele verbondenheid binnen een diasysteem is dan bepalend voor de toerekening tot een 'taal'. Overigens verdwijnt aan beide zijden van de staatsgrens het dialect en worden thans in toenemende mate de standaardtalen als moedertaal gesproken. De staatsgrenzen bepalen de geografische reikwijdte van de standaardtalen, waar vroeger de dialecten grensoverschrijdend gesproken werden.

Zie voor meer Nederlandse dialecten bij dialecten van de wereld.


Taal versus dialect

Vanuit taalkundig oogpunt heeft de vraag of een bepaalde taalvariëteit een op zichzelf staande taal is of een dialect weinig zin; er zijn namelijk geen vaste onderscheidende criteria. Zowel een taal als een dialect hebben een eigengrammaticaal systeem, een eigen woordenschat en soms - maar niet altijd - een overkoepelende standaardvariant, die het interne dialectcontinuüm (de geleidelijke overgangen binnen taal of dialect) overstijgt en als algemene gebruiksvariant geldt.

Volgens een taal-communicatieve definitie staat het begrip wederzijdse verstaanbaarheid centraal bij het onderscheid tussen taal en dialect. Zolang er sprake is van wederzijdse verstaanbaarheid, kunnen volgens deze definitie twee of meer taalvariëteiten als dialecten van dezelfde taal worden beschouwd.[2] Dit kan alleen gelden voor dialecten die in aan elkaar grenzende gebieden worden gesproken en met elkaar een continuüm vormen. De verstaanbaarheid neemt af wanneer de geografische afstand groter wordt en zo zijn Zuid-Limburgs, Westvlaams en Oost-Gronings onderling nauwelijks meer verstaanbaar. Een vaak aangehaald voorbeeld over de overkoepelende 'taal' Nedersaksisch, die in dialectvarianten van de Achterhoek tot in Pommeren gesproken zou worden en in dit gehele gebied verstaanbaar zou zijn, is een aanname die niet berust op een communicatiepraktijk.

Recent is een politisering gaande van de discussie over taal en dialect. De Europese regelgeving kent een hogere wettelijke status en bijbehorende rechten toe aan talen boven dialecten, en daarom streven voorstanders van dialecten naar een 'taalstatus' voor hun dialect(en). Wezenlijk voor de toepassing van een juridische status van een taal is echter het bestaan van een standaardnorm waaraan de taalrechten gebonden kunnen worden en de sprekers gehouden zijn om zich schriftelijk uit te drukken, eventueel onderwijs in te geven en zich in hun media mee te presenteren. Deze standaardnorm is bijvoorbeeld (nog) niet aanwezig voor het Nedersaksisch en het Limburgs, dialectclusters met een bijzonder grote variatie in gesproken regionale varianten, waarboven (nog) geen overkoepelende geschreven vorm bestaat die door de sprekers van die varianten zou worden erkend en gekend. Toch dringen de voorstanders aan op het toekennen van detaalstatus, waarmee zij de principiële discussies 'taal versus dialect' en 'gesproken versus geschreven taal', c.q. 'omgangs- versus officiële taal' vanuit instrumentele en pragmatische overwegingen geen helderheid geven.


Taalgebruikers

Er is een verschil in sociale status tussen een “taal” (dat is dan de benaming voor een taalvariant die aanzien geniet) en een “dialect” (een taalvariant die met minder achting, soms zelfs met verachting wordt bezien).[3] Deze sociale status straalt af op de gebruikers van de taalvariant, althans zo kan dit worden gevoeld. Door de niet-dominante rol van de dialectvarianten, en hun gebruik in een traditioneel communicatiebereik, zullen zij woorden verliezen ten gunste van woorden uit de standaardtaal. De werkelijkheid waarin een dialect zich uitdrukt is die van lokale en regionale verhoudingen en van ambachtelijke productiewijzen, die niet meer door de moderniserende samenleving ondersteund worden en grotendeels folklore zijn geworden. Veel van typische dialectwoordenschat en uitdrukkingswijzen is daarmee taalhistorie. De taalkundige wijst daarbij op nog andere veranderingen: het betekenisverlies van beeldspraak en van grammaticale elementen. Hoewel taalverandering altijd en overal aanwezig is, wordt de onderhavige als een verlies in uitdrukking en communicatie ervaren omdat er een deel van het linguïstisch geheugen mee verdwijnt.[4] Aangezien taal als het vehikel van de cultuur wordt gezien, ontstaat aldus ook cultuurverlies.[5] Ondertussen juichen andere taalgebruikers het verdwijnen van regionale taalvarianten juist toe als het verlaten van knellende, de vooruitgang remmende sociale verbanden. Zij zien in de overgang op moderner en grootschaliger gefundeerde talen een sociale en communicatieve winst. Ook het terugdringen van de Nederlandse taal aan de universiteiten, men zou kunnen zeggen de dialectisering van het Standaard-Nederlands tot spreektaal, ten gunste van het grootschaliger functionerende Engels past in deze zienswijze. Als een tussenfase kan in dit opzicht de overname worden gezien van Engelse leenwoorden en de vervanging van Nederlandse woorden door Engelse equivalenten, in het Nederlands van 'professionals' en dan met name managers.


Verwante begrippen

Het begrip dialect is verwant aan regiolect, sociolect en etnolect, minder aan idiolect en helemaal niet aan straattaal, argot, patois of jargon. Deze laatste zaken betreffende verschillende stijlen en/of registers binnen dezelfde taal die niet of nauwelijks streekgebonden zijn. Het woord dialect wordt ook in de informatica gebruikt, om verschillende varianten van programmeertalen aan te duiden.


53. De toestand van ons Gents dialect is rampzalig...

Lees meer op:


https://www.hln.be/in-de-buurt/gent/-toestand-gents-dialect-is-rampzalig~a2a1292b/

"La Lys", foto Industriemuseum Gent