Etymologie of:  woar hên ze da neu verdekelijnge weer uitg'hoald ?!

 

uniform 1757            en 1762


                         Regimentsvlaggen >

oameldonk: A.N. stijfsel. "Ge moet de col van dat hende stijve mee oameldonk." Ook omoldonk en omnidonk, stijssel en stijsselpap. > Fr. amidon: stijfsel, zetmeel uit granen en zaden. > Grieks amulon: niet gemalen. In 1810 vinden we te Gent "8 fabriquen van ameldonk: De Clercq, meirhem, De moor, huydevetterken, Deprez, slijpstraete, Gevaert, tusschen muyde, Huye, voormuide, Leys, op de lieve, Rogiest, steendam en Thomas in den ham." Was de kraag goed gestijssels, dan stond ze zuu stijf of een berd, een planke, ne stok of een hijt. (hout) Iemand ne stijssel aan zijn bien zette, betekende bij iemand schulden maken en niet betalen. Ieverst mee ne stijssel stoan: zware schulden hebben.

rolleken: A.N. Huis van bewaring. Vroeger stoeften Gentenaars wel eens dat ze een nachtje in ’t Rolleke hadden doorgebracht. Maar of ze wisten waarom de stadsgevangenis die bijnaam droeg, is maar de vraag

In tijden van kruis- en bedevaarten ontstonden ‘hospices’ – van het Latijnse ‘hospes’ dat zowel gast, vreemdeling of gastheer kan betekenen - om reizigers en pelgrims onderdak en soelaas te bieden.
In de kavel tussen de Vlasmarkt en de Houtbriel werd in 1191 het Sint-Janshospitaal opgetrokken, één van de eerste ‘dolhuizen’ voor de opvang van danig doorgeslagen dutsen.

Gasten die in de Gentse Feesten op de Vlasmarkt compleet door het lint gaan, hebben wreed veel chance dat ze niet in de middeleeuwen leven. Toen werden aldaar de ‘dullen’ in Sint-Jan-in-d’olie gelogeerd (in kooien boven een waterloop) tot ze geen gevaar meer betekenden voor de gemeenschap. In de twintigste eeuw deed men er net hetzelfde: menig geïntoxiceerde Gentenaar belandde er in 't rolleke.

De crisis en mannen van status en/of met bindingsangst zijn dingen van alle tijden. Napoleon moet dat ingezien hebben, want hij spoorde elke grootstad aan een degelijke, gecentraliseerde en goed gedocumenteerde opvang voor borelingskes met slechte timing te organiseren.

En zo werd Sint-Jan-ten-Dullen van 1820 tot 1863 een tehuis voor vondelingen, met een vondelingenschuif, ‘tour’ of ‘rolle’ (een draaitrommel, aan de kant van de Oude Schaapmarkt), waarin ongewenste kinderen wegrolden.


Vaak kregen ze één of ander kenteken opgespeld (een halve speelkaart, een stukje stof,...) zodat ze desgewenst op een meer fortuinlijk tijdstip door de ouders konden worden teruggehaald.

De zuster van dienst die de baby aan de andere kant van de rol in ontvangst nam, maakte per kind een dik dossier op, met alle mogelijke gegevens nodig voor een latere hereniging. Het dossiernummer werd op een tinnen oorplaatje aan de boreling bevestigd en pas verwijderd op z’n zesde verjaardag.

Meestal kreeg de kleine van thuis uit ook een briefje mee, waarin dikwijls gevraagd werd het kindje te dopen en daarbij in het beste geval ook een naam voor het kleintje.


Wie voor zijn naamgeving afhing van de opvang, was getekend voor het leven want de kleine werd simpelweg naar de vindplaats genoemd (Lanterne, Confessional, Verkelderen, Wittesulle,..) of naar de omstandigheden (Glaçon, Nieuwjaer,..).

De meerderheid van de vondelingen werd tegen vergoeding uitbesteed aan een familie op het platteland die een extra inkomen kon gebruiken. Maar die uitkering stopte aan 12 jaar. Als het kind dan nog niet door zijn ouders was teruggehaald (tegen vergoeding van de gemaakte kosten, uiteraard), was het als ‘enfant de la patrie’ meer dan welkom in het leger.

Wegens te grote bijval (men kwam van over de landsgrenzen naar Gent en West-Vlaanderen had geen schuif) werd de druk op de stadsfinanciën te hoog en stak men in 1863 een stokje voor de schuif.

Van het Sint-Janshospitaal rest ons de prachtige 18e eeuwse kapel.
Nu beter bekend als antiekhandel St.-John op de hoek van Nieuwpoort

Later kwam het St.-Janshospitaal in stadsbezit. Die bracht er de politiecellen in onder, waar men dronkaards en aangehouden Gentenaars tijdelijk onderdak verleende. Men sprak niet van stadsgevangenis, maar de naam ‘Rolleke” bleef behouden.

vroedvrêwe: vroed + vrouw A.N. Vrouwelijke verloskundige die hulp verleent bij normaal verlopende bevallingen.

Vroed > bijv.nw. Uit het Middelnederlands. ‘vroet’ = ervaren, oud; Oudsaksisch: ‘frôd’; Oudhoogduits: ‘fruot’; Middelhoogduits: ‘vruot’; Angelsksisch & Oudfries: ‘fròd’; Oudnoors: ‘frôdr’; Deens: frod; Gotisch: frofs = verstand.
Samengevat: een vroedvrouw is een verstandige oudere vrouw met ervaring (als verloskundige)

Uit: Beknopt Etymologisch woordenboek der Nederlandse Taal, prof. J. Vercoulli, Gent, 1925.

Onder: Gevelplaket van vroedvrouw uit de verzameling van het Huis van Alijn te Gent.

Etymologie


De etymologie is het deelgebied van de taalkunde dat de herkomst van woorden bestudeert. De etymologie van een woord is de historische verklaring voor de manier waarop de vorm van het woord tot stand is gekomen; daarom wordt het ook wel de woordherkomst (Duits: Wortherkunft) genoemd.

Iemand die etymologie bedrijft is een etymoloog. Etymologen werken vaak bij uitgeverijen van woordenboeken en encyclopedieën.

Bekende Nederlandse etymologen zijn Jan de Vries (1890-1964) en Nicoline van der Sijs (°1955).

"Etymologie" is oorspronkelijk een samenstelling van het Griekse étymon (ἔτυμον) "oorspronkelijke vorm van een woord", dat weer is afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord étymos (ἔτυμος) "werkelijk, waar", en logía (λογία) "leer, wetenschap". Het woord werd bekend door Etymologiae van bisschop Isidorus van Sevilla, een encyclopedisch werk waarin hij informatie over allerlei zaken probeerde te relateren aan de oorspronkelijke betekenis van een woord. Zijn werk werd eeuwenlang veel geraadpleegd.           (Wikipedia)



WABLIEFTERUOASTEMBLIEFT?!

fricassee: Philippa e.a. (2003-2009) geven in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands de volgende verklaring: Fricassee; Zuidnederlands: fijngehakt vlees met gekruide saus. In het Vroegnieuwnederlands vinden we: ‘om een fricasse te maken van een ...’: om een fricassee te maken van ... [1500-25; Jansen/van Winter, 260],

Fricassée: ‘spijze die in de panne gefrijt of gesnerkt is’: spijs die in de pan gefruit of gesmoord is. [1669; van den Ende],  ‘fricassée van schapen vlees’ [1688; Woordenboek der Nederlandse Taal]. Ook het werkwoord komt voor, fricasseren: fruiten, braden [1562; Kiliaan frigere]. In diezelfde betekenis ook bij Meijer tot en met 1805. Ontleend aan het Frans fricassée of vleesragout [ca. 1450; Rey].

Het gesubstantiveerde verleden deelwoord van fricasser: als ragout toebereiden [15e eeuw; Rey]. De verdere etymologie is onzeker, maar misschien is het een contaminatie (samentrekking) van de werkwoorden frire: bakken, roosteren (uit Latijn frīgere, roosteren, zie → fruiten) en casser: in stukken verdelen (< Latijn quassāre: schudden, breken’, zie → cassatie). Ook reconstrueert men wel de tussenvormen Provençaals *fricar: braden < Gallo-Romaans *frigicare: roosteren’, intensivum van het Latijn frīgere. In N. van der Sijs (2001), Chronologisch Woordenboek

fricassee gerecht van gehakt vlees 1500-1525 [Jansen/Van Winter, Keuken in late Middeleeuwen] < Frans. In P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek: fricassee [gerecht van gehakt vlees] {1688-1696} < frans fricassée < vulgair latijn frixicata, van frire [bakken] < latijn frigere [roosteren] + casser [breken, klein maken] < latijn quassare [schudden, beuken], iteratief van quatere [schokken, schudden]

laberdoan: A.N. laberdaan, verouderde naam voor gezouten kabeljauw of stokvis.

Zelfstandig naamwoord ontleend aan het Frans Laberdan, evenals het Nederhoogduits Laberdan. De vis ontleend zijn naam aan het Baskisch landschap le Labourd, in het uiterste Zuidwesten van Frankrijk, genoemd naar de belangrijkste stad aldaar, Lapurdum (in het Latijn), thans Bayonne. De Basken speelden tot de 16e eeuw een belangrijke rol in de Atlantische kabeljauwvisserij (1585: aberdon, 16e E. Aubourdon, 1611 habordaen).


De Oudnederlandse vorm, o.a. Bij Kiliaan, is aberdaen, abbo(e)rdaen. Reeds in 1512 habourdaen, gaat evenals het Engers haberdine, aberden (1300), haburdenne (1370) terug op”Labberdaan”, wat zelf teruggaat op het Oudfrans (h)abordean, dat ontstaan is, doordat men de beginletter wegliet. (vgl. Lazuur met azuur : soort blauw.)

blaffetuur, blaffeture, plaffeture: vensterluik.

Ook gebruikt in West Vlaanderen, Brabant en Limburg. Waals: plafture.
In oude teksten vindt men terug: 'vier ellen plaftuerlakens' (1390);' aen 1 blaftuere te makene' (1470); 'unam fenestram dictam blafture' (een venster genaamd blafture, 1447)

In het Vroegnieuwnederlands (1500-1770) vinden we: blaffetuere 'speculare chartaceum, fenestra papyracea', vel 'membranacea' (Kiliaan)

Dat wijst erop dat die blaffeturen van papier waren. De vensters waren vroeger geen glasramen, maar werden gedicht met lichtdoorlatend perkament of geolied doek.

Van Dale verklaart het woord uit het Middellatijn 'blafardus' of bleek, het Middelhoogduits 'bleichvar' of bleek van kleur. De Brabander verklaart het woord als een afleiding van het Oudfranse ' blavet', wat bleek of blond betekent.

moeskesmoaker, moeskesmoaksterigge: chiquépulle.  uideltuit, aansteller,  blaaskaak, grootspreker, die graag in de schijnwerpers staat. Voor een vrouw:  ‘kakmadam’ of ‘schijtîefer’.


Een mouche (Frans voor: vliegje; meervoud: mouches), ook wel tache de beauté genoemd, is een opgeplakt zwart pleistertje. Met een dergelijk pleistertje op gezicht, schouder of borsten liet men, door het contrast, de blankheid van de huid beter uitkomen.

Een vroege vermelding van deze mode vindt men in de memoires van Madame de Genlis, zij verbleef aan het hof van Lodewijk XIV.

In de 18e en 19e eeuw werd een zeer blanke huid gewaardeerd als teken van schoonheid. Een mooie vrouw kon volgens de opvattingen van die tijd niet door de zon gebruind zijn. Wanneer de teint niet blank genoeg was werd rijstpoeder en desnoods schmink, gebruikt. Wie in de 19e eeuw niet rijk genoeg was voor dit blanketsel bracht de goedkopere ‘petoaterblomme’ aardappelmeel uitkomst.

Galante en elegante dames, en ook verfijnde heren, droegen tot aan de Franse revolutie mouches. De revolutie legde de nadruk op ‘natuurlijkheid’ en de mouche, deel van de Franse hofcultuur, verdween. Ook in de romantiek werden de mouches verfoeid, zij die ze nog droegen lieten zien zeer ouderwets en tegelijk gekunsteld te zijn.

De Franse mode werd in heel Europa gevolgd. Men zag dan ook mouches van Stockholm tot Napels. De burgerij deed er niet aan, de adel wel.

In Venetië werden de mouches ook gedragen, daar werd de mouche op de kin "galante" genoemd.


Mouches waren meestal van Taft, fluweel of zijde en werden met Arabische gom bevestigd. Ook mouches van fijn papier komen voor. Vaak waren zij rond maar ook sterretjes, maansikkeltjes, hartjes en ruiten werden in de vorm van mouches op de huid geplakt. De mouches werden in een speciaal daarvoor vervaardigd doosje, de (boîtes à mouches) bewaard. Deze ovale of ronde doosjes werden in papier maché of kostbare materialen zoals zilver of rozenhout vervaardigd.

Betekenis: In de zeer erotisch geladen sfeer van Venetië en van het Franse hof werden de mouches gebruikt om aan ingewijden boodschappen door te geven. De positie van de mouche verklaarde de zorgvuldige en ingewijde beschouwer in welke gemoedstoestand een dame was.

  1. De hartstochtelijke vrouw (la passionnée) – in de ooghoek;

  2. De majestueuze vrouw (la majestueuse) – midden op het voorhoofd;

  3. De schertsende vrouw (l’enjouée) – op de lachrimpeltjes in de ooghoek;

  4. De tot avontuurtjes geneigde vrouw (la galante) – op de linkerwang;

  5. De vrouw die graag kust (la baiseuse) – in de mondhoek;

  6. De uitbundige vrouw (la gaillarde) – op de neus;

  7. De kokette vrouw (la coquette) – boven de lippen;

  8. De diskrete vrouw (la discrète) – onder de onderlip maar net niet op de kin;

Wanneer een mouche een kleine schoonheidsfout zoals een wratje of puistje bedekte sprak men van een "dievegge" of (voleuse).

Van een mouche in de ooghoek wordt verteld dat het een onweerstaanbare hartenbreekster, een assassine aanduiden moet terwijl de mouche op de borst, zichtbaar in het decolleté een révéleuse aanduidde die graag meer wilde onthullen.

Andere bronnen noemen:

  1. De averse vrouw (La recéleuse ) - schuin op het voorhoofd

  2. De beledigde vrouw (l'effrontée ) - op de punt van de neus

  3. De vrouw die nog niet heeft weten de kiezen (L'indecise) - op het rechterjukbeen


Jean de la La Fontaine beschreef de rol van de mouches in dit gedicht:

Je rehausse d’un teint la blancheur naturelle

Et la dernière main que met à sa beauté

Une femme allant en conquête


De bronnen spreken elkaar tegen over de precieze betekenis van de mouches. Zoals bij ieder pikant geheim is er onzekerheid over de details en de codes kunnen in de loop der jaren zijn veranderd. Er zijn ook regionale verschillen denkbaar.

         Publieke vrouw met mouches in een schilderij van Hogarth



"Le Matin“, het ochtendtoilet door N. Arnould. Rond 1700.

mishanden: A.N.  hinder, last veroorzakend; ook niet handig zijn. Mashanden, massanten, mesanten. werkwoord: hinderen, hinderlijk zijn. Westvlaams: besanten

1702: " En die te veel komt aen syn kant, bekomt licht iet dat hem mishandt" (Oostvlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch wooredenboek, prof. dr. Debrabandere)



moandag: A.N. maandag. Middelnederlands: mânendach, maendach, Oudhoogduits: mânetag, Nieuwhoogduits: montag, Middelnederduits: mân(en)dach, Oudwestfries: mône(n)dei, monnendei, monnadei, manne(n)dey, Angelsaksisch: môn(an)daeg, Engels: monday, Oudnoors: mânandagr. Alle woorden zijn vertalingen uit het Latijn: dies Lunae: dag, gewijd aan de maan   >  MAANDAG 

godverdomme: A.N. idem, vloek. komt uit de middeleeuwsche eedformule: "God, hi moet my verdoemen als ik de waarheid niet spreek!"  Als straf voor vloeken werd je in de middeleeuwen met je oor aan de kathedraal genageld of je werd verbannen. Ter zoen der neu vele mee een scheur' in ulder uure rondlupe...




goele: A.N. eend.  is afkomstig van het Latijn 'gula' wat 'muil' betekent. Vgl met het Frans 'guelle'. Een eend is een vogel die niet mooi kan zingen maar wel veel lawaai maakt met haar gekwaak, en dus "een gruute muil' hee!".

lorejas, lorias, lorejas, lorrejas, lorebos en lorrebos: A.N. gemene kerel.

1. Jonge deugniet, jonge gemeene kerel. Schimpwoord. De Uustenrijkers hielden in 1769 garnisoen in Gent, nl. 't regiment van zijne Exc. den markies van Los Rios. Weeges de gewelddoade, deur de zatte soldoaten gepleegd tegenover d' inweuners, gewelddoaden die schier doagelijks veureviele, wierd ze van de bevolkinge gehaat en 't woord Los Rios wierd tot lorios en lorias verbasterd, en betiekendege gemiene kerel, "boef, schelm. (1770) de major van het regiment lorios.  (Criminele processen)

2. Wordt ook schertsend gebruikt voor laureaat.  (Gents Woordenboek L.L.Coopman p. 808

lavabo: Belgisch Nederlands, Wasbak, wastafel, Vroegnieuwnederlands (1500-1700) lavabo, wasbekken voor het reinigen van de handen door de priester, ontleend aan het Frans lavabo, doek waarmee de priester zijn handen afveegt (1560), vervolgens gebed waarbij hij zegt “lavabo” (1721), later ook algemener ‘wastafel’ (1801). Het woord gaat terug op de tekst van psalm 26:6 in de Latijnse Vulgaat ’lavabo inter innocentes manus meas’, ik zal onder onschuldigen mijn handen wassen, de priesterlijke woorden, bij de symbolische daad van het handen wassen vlak na de offerande. Lavabo betekent: ik zal wassen, en is een vervoeging van het werkwoord lavàre, wassen.

De kerkelijke betekenis kan rechtstreeks aan het Latijn ontleend zijn, maar de betekenis ‘wastafel’ en ‘meubel met ingebouwde wastafel, fontijntje (op de WC), enz. Die vooral Belgisch Nederlands zijn, zijn zeker ontstaan onder invloed van het Frans

koeketiene: (de ~ (v.), ~s) A.N. bijzit, maîtresse. Verbastering van het Franse woord ‘concubine’.  Vb. ‘Dienen Don Juan hee mîer of îen koeketiene!’

- A.N. zelfst.naamw. Vrouw met wie een man in ongehuwde staat (concubinaat) samenleeft 

- vrouw met wie een man een relatie heeft naast die met zijn wettige echtgenote

- een slaaplief

- (v) - samenwoonster

- Synoniemen:  Bijvrouw, Bijwijf, Bijzit, Huishoudster, Maintenee, Odalisk, Odaliske

  1. -Het Latijnse woord ‘concubine’ betekent letterlijk: zij die (buiten de huwelijkse staat) in gemeenschap met een man leeft.  Het is een eufemisme voor bijzit of maîtresse. Het woord wordt ook vaak gebruikt voor de bijvrouwen van een man in een polygyne samenleving. In het Nederlands heeft het woord een duidelijk negatieve en pejoratieve klank.

  (bijzit: jaar van herkomst: 1451-1500 (MNW )

huuveerdig: A.N. hovaardig. Komt uit de riddertijd.

Een ruiter 'vaart' (rijdt) hoog te paard. Zoo kijkt hij

neer op alles rond hem en acht zich hoog boven de

gewone man verheven.

barbecue: A.N. braderij. Naar alle waarschijnlijkheid uit het Taino, de taal van de Arawak-indianen op Haïti   "Ba ra bi cu / barabicu" (Het roken van vlees) Letterlijk: "beginplaats van het heilig vuur". De spanjaarden vervormden het in1518 tot "barbacoa". In het Amerikaans Engels werd het: "barbecue", wat braden van vis of vlees boven een vuur betekent. Het was de naam voor een rooster waarop vlees kon worden gerookt en/of gedroogd; daarnaast kon het ook als bed dienen. Via Mexico, El Salvador en de Verenigde Staten kwam het woord (en later ook zijn afkorting Amerikaans-Engels BBQ) in het Nederlands terecht.



baskuul, bascule: A.N. weegschaal, wipwaag, brugbalans. > Frans: bascule (1826) Technische term voor allerlei werktuigen met hefboom en tegengewichtprincipe. Vgl. bacule (1534): schommelstoel > Oudfrans baculer: slaan, gevormd uit bas (laag) en cul (achterwerk). Later in de betekenis van wippen, omslaan. Ook onze baskuul heeft letterlijk een laag achterwerk. (Etym. Woordenb. v. h. Nederlands, p. 229)

ACHTERWOARSTERIGGE: achterwoarsterigge: A.N. baker, vrouw die na de vroedvrouw de boorling wast, bakert en voedt, bij de open vuurmond legt en bunselt. '-igge', is een vrouwelijk achtervoegsel; 'achter', betekent dat ze na de vroedvrouw komt en 'waor', komt van bewaren, zorgen voor, cfr. Engels 'a warden': bewaker, en 'to beware of': zich hoeden voor.

Samengevat: het werk van een achterwoarsterigge begint pas na de geboorte. Het kind wordt gewassen, gebunseld verwarmd en gevoed op de BAKERMAT.

Een bakermat is letterlijk een langwerpige, lage mand of houten bak waarin een baby verzorgd werd. De figuurlijke betekenis van bakermat is de oorsprong van iets of iemand.

In de bakermat, of bakermand, zaten de baker en het kind wanneer het kind gevoed, verschoond en gebakerd diende te worden.

De bakermat had een hoge rug die het kind tegen de tocht moest beschermen. In die tijd was men bang dat de baby het te koud zou hebben. De bakermat werd daarom dicht bij het vuur geplaatst. Een kind dat te dicht bij het vuur gebakerd werd zou daaraan volgens het volksgeloof een te heftig temperament overhouden: het bleef heetgebakerd.

Na gebruik kon de bakermat aan de muur opgehangen worden. In de loop van de achttiende eeuw werd de bakermat vervangen door een laag bakerstoeltje, dat bij de vuurmand werd geplaatst.

De bakermat werd gevlochten in een spiraaltechniek, uit stro en gekloofde braamstengels, op een zelfde manier als bijenkorven. In de elfde eeuw was de mat nog eenvoudig. In de zeventiende en achttiende eeuw zijn ze sierlijker geworden, meestal gevlochten van wilgentenen. Men kan dan eerder spreken van een bakermand - dat is dan ook de benaming die gebruikt wordt in de boedellijsten uit die tijd.

In overdrachtelijke zin wordt de uitdrukking wel gebruikt om de plaats aan te duiden waar iets is ontstaan: "Mesopotamië is de bakermat van de beschaving". Of zoals in de uitdrukking: "Hij luupt achter zijnen boas gelijk een achterwoarsterigge": het is een uutslover, de mouwveger van de baas.


Afbeelding hieronder: 'achterwoarsterigge' of baker in de bakermat.  (midden: Willem van de Passe, 1636)

affelschreutse: A.N. navelbandje. 'Da kientse droagt een affelschreutse want 't hee een (n)affelbreukske' A.N.  Dat kindje draagt een navelbandje, want het heeft een navelbreuk of hernia umbillicalis.

(n)affelschreutse komt van > navelschrode > Middelnederlands schrode: het snijden in iets. Zo kende men aderschrode of aderlating. Een schrode was ook een afgeknipt stuk stof, strook, band of zwachtel. Die zwachtel werd zeer strak op enkele cm afstand van de navel gebonden.

Nog uitdrukkingen met navel zijn: 'Hee, moat, hedde 't zuur aan uwe naffel, dan?!' A.N. Zeg vriend, ben je slechtgeluimd? of  'Z' hee nen décolleté tot aan heure naffel , A.N. Ze draagt een diep uitgesneden décolleté. Oorspronkelijk was een naveldécolleté een opening in een badpak in de navelstreek.  

          

(Uit: 't Gentsch spant de Kruune! Leer gents in 125 dagen", Eddy Levis, Gent, 2004  en Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek, dr. Frans Debrabander)

amigo: zn. (BN) ‘arrestantenhok’, ‘t rolleke, in ‘t Gents dialect

'Z’ hèn hem in den amigo gedroaid' A.N. Men heeft hem in het arrestantenlokaal gestopt.

Nnl. ‘in den amigo steken’, in de gevangenis stoppen’ [1847; WNT].
Ondanks de late attestatie is dit waarschijnlijk. een al in de 16e eeuw door de Spanjaarden in de zuidelijke Nederlanden ingevoerd begrip. Het Spaanse woord amigo betekent ‘vriend’ (< Latijn amīcus ‘vriend’, zie → amice), en zou gebruikt zijn als verkeerde vertaling van vrient, een Brabantse ontronde vorm van het Middelnederlandse woord ‘vroonte, vreunte’, wat gevangenis betekende, oorspronkelijk ‘gevangenis van de heer’ [1338; MNW vroonte], daarnaast ook eerder al ‘gemeenschappelijke grond’ [1294; CG I, 1984]; in beide betekenissen is dit woord nog te vinden in 1857: 's graven vrunt ‘gevangenis van de graaf’ en ‘het verpachten der ... Vroente’ [WNT ‘vroont(e)’]. ‘Vroonte’ is afgeleid va ‘vroon’, wat ‘van de (lands)heer’ betekent. Daardoor ook ‘niet privé’, en dus gemeenschappelijk’, dat weer een afleiding is van een niet in het Nederlands geattesteerd woord *vro ‘heer’.
Bij dit niet geattesteerde etymon *vro horen wel Duitse cognaten: os., ohd. frō en oe. frēa ‘heer’, bij de stam pgm. *frawan- ‘heer’. Hierbij ook de vrouwelijke vorm *fraujōn-, waaruit → vrouw.
Ook in Franstalig België is dit woord bekend. Maar merkwaardig genoeg heet een straat in Brussel, die in het Frans bekendstaat als de Rue de l'Amigo, en waar vroeger inderdaad een gevangenis heeft gestaan, in de officiële Nederlandse vertaling Vriendstraat.
Lit.: F. Debrabandere (1994) ‘Achter de tralies’, in: Nederlands van Nu 42, 58

  1. M.Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), schrijven in het Van Dale Etymologisch woordenboek het volgende:

amigo [gevangenis] {1847} < spaans amigo, is verklaard als overblijfsel uit de Spaanse tijd. Het gravensteen te Gent, de gevangenis van de landsheer, heette in het middelnederlands ‘vroonte’ of ‘vreunte’ (eerste betekenis ‘domeingoed’). Dit werd al dan niet opzettelijk verward met ‘vrient, vrint, vrunt’ [vriend, partijgenoot] en zou onder het Spaans bewind met spaans ‘amigo’ zijn vertaald.

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

bamboucheur / bambouchere: A.N.  pierewoaier,  dikdoender,  losbol,  ook  schijnheilige rijke.

> Fr. Bamboucheur < werkwoord, bambocher: aan de zwier gaan, uitspatten, pierewaaien. Vgl. Met het Fr. bambochade: fuif. Het woord gaat terug op het Italiaans bambocciata: voorstelling van een landelijk of ruw volkstafereel, een kroegscène. Dit woord is op zijn beurt een afleiding van het Italiaans bamboccio: dikkerd, een bijnaam gegeven aan de Nederlandse schilder Pieter van Laer, die van 1628 tot 1638 in Rome werkte en ontzettend zwaarlijvig was. Vanwege die kroegscènes en liederlijke taferelen van Bamboccio en zijn bent kregen bamboche en bambochade de betekenis van uitspatting, fuif.

Bambocheur ligt ook ten grondslag aan het Bargoens (dieventaal) bamser, pierewaaier, losbol, kroegloper.

Bamboucheren is losbandig leven.

wiskesvlieger: A.N. poesjenel, onnozelaar, kinderhoofd.. heeft een negatieve connotatie, minachtend gezegd van ne poesjenel, nen onnuuzelirre, een kinderhuufd.

Vroeger moaktege kinders zelve vliegers mee wissen (buigzame takjes of twijgjes van de wilg), papier, papierene plakkers en kuurde. Wie nog papieren vliegers moaktege mee wissen was 'ne wiskesvlieger', een 'klein kind, giene gruute meins'...

Kroegscène Pieter van Laer

ca. 1825

staminet, staminee: A.N. kroeg, café. > Waals: staminê, èstaminê > estaminet. Wellicht uit het Waals stamon, paal waaraan de koe vastgebonden wordt bij de voederbak. Vandaar het Waals staminée: voederbak, trog. Het Franse staminé: betekent plaats waar men bijeenkomt, (zaal met zuilen) Stamon is een afleiding van  het Duits Stamm (denk aan Stammtish: gastentafel) en aan het A.N. stam, staak, paal en boomstam.  Eeen afleiding daarvan is stamineren of kroeglopen. Fr. un pilier d' estaminé is een kroegloper

rechts: Ingang van het

'Rolleken' te Gent

‘t schoap es de preut af : A.N. doodmoe zijn na hard labeur of zware arbeid. synoniem: “‘k Ben pompaf (poepaf).” Vb. “We zijme vandoag verhuisd en ‘k voele mij moe. ’t Schoap is de preut af.”

Er bestaan twee verklaringen:

1. wanneer een schaap geschoren wordt, is het laatste wat geschoren wordt, de omtrek van de preut (vagina) dus wanneer die “af” is, is ook het werk gedaan. Positieve connotatie

  1. 2.Wanneer bij het schaapscheren de scheerder onvoorzichtig is en en in de preut (vagina) snijdt is het schaap verloren voor de kweek en zijn werk hopeloos verknoeid. Negatieve connotatie


schoaverdijne: Werkwoord, A.N. (ijs)schaatsen, schaatsenrijden. Soms wel eens schuiverdijnen in associatie met schuiven.

“Verboden op de vesten dezer stad te spelen, loopen,  of schaverdeyne.”

Het eerste lid kan ‘schaven’ betekenen maar het tweede blijft onverklaard...

Misschien is het een afleiding van ‘savate’, met ch naar associatie met ‘schaven’. Misschien komt het uit het Oudfrans ‘eschapin’, wat lichte schoen betekent of van het Frans ‘escafignon’, lichte schoen of pantoffel. Misschien is het een afleiding van het Oudfranse ‘escafe’, wat zelf uit het Latijn ‘scapha’ komt en sloepje of kleine boot betekent. Vgl. Met het Franse ‘escafe’: trap of schop met de voet.

schabbe of schaabe. A.N. Voorschoot.

Middelnederlands: linnen kiel maar ook oude lappen, stuk stof. Vroegmiddelnederlands: schabben: in flarden scheuren, Middelnederlands: schabben : krabben, schaven. Vgl. Met het engels shave: scheren.

Zelve zoeke ?


Etymologisch Woordenboek van het Nederlands:  http://www.etymologie.nl/

Nog online woordenboeken : http://www.inl.nl/onw/wdbetymo.html



Zitte mee vroage over d' etymologieë van een Gents woord, woar dadde nie aan uitgeroakt? Stel z' ons! We goan ze proberen antwoorde.  Weet echter dan de wetenschappers zelve noch al d' antwoorde nie kenne...

Eponiemen: woorden vernoemd naar persuunen of zoakes


Morsealfabet: genoemd naar Samuel Morse, amerikaans schilder en ingenieur (1791-1872). Tijdens een bootreis hoorde hij voor het eerst van het verband tussen elektriciteit en magnetisme, een verschijnsel dat kort daarvoor was ontdekt. Dit inspireerde hem tot het bedenken van een communicatiemiddel. Bij zijn experimenten met een telegraaftoestel ontwierp hij in 1835 de morsecode. In 1839 ontving hij 30.000 dollar voor de aanleg van een telegraaf tussen Washington en Baltimore. Op 27 mei 1844 werd het eerste bericht over deze lijn verzonden.

Silhouet: genoemd naar de Fransman Etienne de Silhouette, Contrôleur général des finances (1709-1767).  ‘Silhouette’ is een verfransing van de Baskische naam ‘zuloeta’ (Zijn vader was afkomstig uit Biarritz). Daarmee is silhouet het enige Nederlandse woord dat ontleend is aan het Baskisch. Voor de komst van fotografie was het knippen of snijden van profielen uit zwart papier de goedkoopste manier om iemand af te beelden. Étienne de Silhouette zou zeer bedreven zijn geweest in het vervaardigen van dergelijke tekeningetjes

Macadam: genoemd naar John Laudon Mc Adam, Schots ingenieur(1756-1836) die bekend werd door het ontwikkelen van de zogeheten macadamweg, de voorloper van asfaltwegverharding.

Rustine: genoemd naar Louis Rustin (1880-1954), Frans uitvinder van de rubberen plakkers om gaten in binnenbanden (chambres à air) van fietsen en auto’s, en andere opblaasbare voorwerpen te herstellen. Hij deponeerde het merk in 1921. "Een goat in euwen band? Plakt er een rustineken op!"

Nicotine: genoemd naar Jean Nicot, diplomaat en filoloog (1530-1600) introduceerde de tabak in Frankjrijk. Frans ambassadeur in Portugal. Hij stuurde in 1560 het in Amerika ontdekte geneeskrachtige wondermiddel tabak naar de koningin Catharina de' Medici om haar van haar hoofdpijn af te helpen. Naar Jean Nicot is de tabaksplant Nicotiana en later de stof nicotine vernoemd.

sandwich: genoemd naar John Montagu, earl of Sandwich, (1718-1792), die zo graag kaart speelde dat hij geen tijd nam om behoorlijk te eten en zich broodjes liet brengen.

De sandwich is naar hem vernoemd, al zou dit belegde broodje vermoedelijk al veel langer bestaan

Ook de Sandwicheilanden, in de omgeving van Argentinië, werden naar hem genoemd. Ze zijn ontdekt in 1775 door James Cook tijdens zijn tweede grote reis naar de zuidelijke oceanen, en door hem genoemd naar Lord Sandwich, de vierde graaf van Sandwich die op dat moment de baas was van de Admiraliteit van Engeland (First Lord of the British Admiralty).

Guillotine, onthoofdingsmachine, genoemd naar Josephe Ignace Guillotin, Frans politicus (1738-1814)Op Op 10 oktober 1789 diende Guillotin een reeks voorstellen in voor de humanisering van de doodstraf. Wel vond hij dat een terechtgestelde een waardige begrafenis moest krijgen, dat de doodsoorzaak niet in de overlijdensakte mocht worden vermeld en dat de familie van de terechtgestelde geen nadeel mocht ondervinden. Voorstellen die allemaal werden aanvaard. Minder succes had hij aanvankelijk met een voorstel om alle doodvonnissen op dezelfde wijze te laten voltrekken. Daarmee wilde hij een eind maken aan diverse vormen van terechtstellingen die toen bestonden (ophangen, onthoofden, vierendelen, radbraken…), naargelang de aard van het misdrijf of de stand van de veroordeelde. In plaats daarvan stelde hij een onthoofding voor door middel van een “eenvoudig mechaniek”.

Guillotin achtte mechanische onthoofding de meest humane en pijnloze vorm van terechtstelling. In een toespraak op 28 november 1789 beweerde hij zelfs dat de “patiënt” daarbij nauwelijks “een gevoel van koelte” in de hals zou merken. Dit veroorzaakte nogal wat gelach. Er verscheen een spotrijm van de hand van Ridder de Champcenetz waarin het bewuste mechaniek aangeduid werd als Guillotins kindje of guillotine.

Pas in juni 1791 besliste de Constituante dat voortaan alle terdoodveroordeelden zouden worden onthoofd. Daarbij kwam het voorstel van Guillotin opnieuw ter sprake, maar met de verdere ontwikkeling van de guillotine heeft hij weinig te maken gehad. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht is Guillotin niet de uitvinder van het toestel dat zijn naam draagt. De guillotine zou al gauw een bloedige reputatie krijgen tijdens het Schrikbewind, toen duizenden mensen onthoofd werden als vijanden van de Revolutie. Guillotin ontsnapte zelf ternauwernood aan 'zijn' machine. Hij werd in september 1793 als verdachte gearresteerd en kwam pas vrij na de val van Maximilien de Robespierre in juli 1794

Béchamelsaus, genoemd naar Louis de Béchameil, marquis de Nointel ( 1630-1703), frans financier en hoveling van Lodewijk XIV. De eerste bechamelsaus werd gemaakt door kalfsvlees en kruiden langzaam in melk te smoren, waarbij extra room werd toegevoegd. De eerste vermelding onder deze naam verscheen in Le Cuisinier François, (gepubliceerd in 1651) door de kok van Lodewijk XIV, François Pierre (de) La Varenne (1615 - 1678). Dit boek beleefde 30 uitgaves in de volgende 75 jaar en vestigde daarmee de Franse keuken. De saus kreeg zijn naam om een hoveling en financier te vleien, Louis de Béchamel, markies van Nointel, ook ooit opzichter van Bretagne, die vaak onterecht als de uitvinder van de saus wordt aangewezen.

Boycott, genoemd naar Charles Cunningham Boycott (1832-1897) Een boycot is het verbreken van (handels)relaties met een land, een bedrijf of een individu, of een verzaking om iets te doen. De redenen kunnen van politieke aard zijn of dienen om een vorm van wraak uit te oefenen of iemand te isoleren. Het woord ontstond in Ierland, waar de hardvochtige Engelse rentmeester Charles Cunningham Boycott  zo door zijn pachters werd gehaat, dat zij hem in 1879 volledig isoleerden.

Brailleschrift, genoemd naar Louis Braille (1809-1852), was de ontwerper van het brailleschrift, een lees- en schrijfsysteem voor blinden. Zelf was hij op driejarige leeftijd blind geworden toen hij zichzelf per ongeluk met een priem in een oog stak. De hierdoor ontstane infectie veroorzaakte ook blindheid in zijn andere oog. Op 15 jaar kwam hij al met een eerste opzet voor een blindenschrift. In 1829 had hij het volledig ontwikkeld. Hij verving het twaalfpuntssysteem door een minder ingewikkeld zespuntssysteem en stak er een bepaalde logica in, waardoor letters, hoofdletters, leestekens, cijfers, tweeklanken en andere aanduidingen gebruikt konden worden.

Calepin,’een calpijntsje’, notitieboekje, zakboekje of aantekenboekje, genoemd naar Ambrogio Calepino (1435-1511), Italiaans humanist en Latijnse geleerde, bekend om zijn Dictionarium latinum, een monumentaal werk over de Latijnse taal. De woorden stonden in 5 talen en het boekje werd vaak meegenomen op reis. Er werden notities in gemaakt en zo evolueerde de betekenis van calepin van woordenboek naar notitieboek.

Cardanas, genoemd naar de Italiaanse arts en hoogleraar Girolamo (Jeroom) Cardano (1501-1576). Onderdeel van een mechanisme dat bestaat uit een aandrijfas en een kruiskoppeling aan één of beide einden. Met beide termen worden in de praktijk dezelfde functiebeschrijving aangeduid. Cardano was een productief uitvinder. Er staan er minstens zestig op zijn naam. Hij is ook degene die voor het eerst schreef over de cardanusring. En hoewel hij die niet zelf heeft uitgevonden is dit, ironisch genoeg, wel de reden dat zijn naam zelfs vandaag nog terug te vinden is in de cardanaandrijving.

Kir, aperitief, wijncocktail genoemd naar kanunnik Félix Kir, priester, politicus, verzetsstrijder, burgemeester van Dijon (1876-1968). Kir is gemaakt van een Bourgondische Aligoté met een scheutje Crème de cassis (een likeur van zwarte bessen). De verhouding is tussen 2 tot 3 delen wijn met 1 deel likeur. Wordt een andere witte wijn gebruikt dan heet het geen Kir maar blanc-cassis of blancasse. Het drankje komt oorspronkelijk uit Bourgondië en heette oorspronkelijk rince cochon, en later cassis au vin blanc. Voor Kir Royal wordt de witte wijn vervangen door Crémant de Bourgogne, Ook andere mousserende wijnen kunnen gebruikt worden, maar dan is het formeel geen echte Kir Royal. Door champagne te gebruiken krijgt men Kir Imperial. Er is ook nog een Kir Bleu-variant, waar de Crème de cassis vervangen wordt door Blue Curaçao.

mansarde, dakvorm genoemd naar de Franse architect François Mansart (1598-1666), een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte vlakken.

Dit historische daktype ontstond in de Franse Barokarchitectuur en is vernoemd naar de Franse architect die deze dakvorm uitwerkte.

stylo Bic, genoemd naar de Franse industriëel Marcel baron Bich (1914-1994) en mede-oprichter van BIC, een van de grootste producenten ter wereld op het gebied van balpennen en andere verbruiksartikelen zoals aanstekers en scheermesjes. De onderneming kreeg de naam van Bich, maar zonder de vierde letter omdat dit in Engelstalige landen te veel als 'bitch' zou hebben geklonken.

In 1950 kocht Marcel Bich het patent voor de balpen van de Hongaar

Kalachnikov, aanvalsgeweer ontworpen door Michail Kalasjnikov (1919-2013) De volledige naam is Avtomat Kalasjnikova obraztsa 1947 goda, Russisch: Автомат Калашникова образца 1947 года, vrij vertaald is dat "Machinegeweer van Kalasjnikov van het model van het jaar 1947". Het dankt zijn populariteit onder militaire organisaties over de hele wereld aan de betrouwbaarheid, het gemakkelijke onderhoud en de relatief lage productiekosten.

boegie: waskaars, genoemd naar de Algerijnse stad Bougie (Béjaïa) bekend voor de productie van kaarsen uit bijenwas.

sapristi: N. van der Sijs (2001), Chronologisch Woordenboek:

sapristi: tussenwerpsel: krachtterm 1918 (Woordenboek der Nederlandse Taal) komt uit het Frans.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Van Dale Etymologisch woordenboek:
sapristi (krachtterm, bastaardvloek van na 1950) < Frans sapristi, evenals sapré, sacristi, opzettelijke verbastering van sacré (vervloekt]).         

"Ah, sapristi... Ge zoet gij da nie wete, ge stoa gij doar..."

charlatan: Z.N. kwakzalver, oplichter, mooiprater > onbetrouwbare kwakzalver;

1612: “een kwaksalver of land-loopend genees-meester of liever genees)-swetser”;

1688: “kwakzalver”; 1824: “praalhans”. Ontleend aan het Frans charlatan,

1572: “oplichter, reizend koopman”.

Het Italiaanse woord is waarschijnlijk gevormd uit enerzijds cerretano, ciarlatano of rondtrekkend student, kwakzalver, aflaatverkoper, een woord van onduidelijke herkomst(dat letterlijk: iemand uit Cerreto, bij Spoleto, betekent; hier zouden dan beruchte kwakzalvers en oplichters vandaan komen), onder invloed anderzijds van het werkwoord ciarlare: kletsen, babbelen, zwetsen. 

(Ook in het Spaans en het Portugees betekent charlar: zwetsen) uit een klanknabootsende stam: char: geruis, geluid van stemmen waaruit ook het Provinçaals charra: babbelen, spreken, stamt. Ook werd ciarlatano wel eens vertaald als een variant van ciarlatore: zwetser, een rechtstreekse afleiding van het ww. Ciarlare.



commeere: A.N. kletstante, kletskous, roddeltante, roddelaarster. > Fr. commère < Lat. commater, medemoeder, meter. Het woord had in het Middelfrans al de betekenis van 'femme curieuse et bavarde'. Afl./commerage, commeren, commeerderije




crapuul: A.N. Gepeupel, gespuis, schoft, smeerlap.


Het scheldwoord is van Franse oorsprong maar heeft weinig Parijse chic. Het stuk crapuul is het eikeltje met dat tikkeltje meer: hij heeft minder brein en losse handjes.


‘Crapuuls’ leren het jong. Het zijn de rotzakjes uit de basisschool die je boterhammen uit je boekentas doen verdwijnen, de weinig sympathieke klieren die de banden van je fiets platsteken en de portemonnee van je minder mobiele oma pikken. ‘Crapuuls’ leren het zelden af en groeien op tot volwassen hufters die leeghoofdigheid met allerlei onaards combineren: homofobie, hooliganisme, racisme, vrouwonvriendelijkheid en crimineel gedrag, om maar wat te zeggen.


Dat ‘Crapuul’ via het Franse ‘crapule’, aan het Latijn ‘crapula’ of ‘roes, brasserij’, werd ontleend, is dan ook weinig verrassend. Die oorspronkelijke betekenis vind je nog terug in het Engels ‘crapulent’, wat voor ‘mateloos gulzig in eten en drinken’ staat.


Betekende ‘crapuul’ in 1832 nog ‘zwelgerij’ in het Nederlands, dan schoof het 100 jaar later op in de richting van ‘ordinair volk’, dat zich vaak liet betrappen op een braspartij. in de jaren 1930, werd het van een verzamelnaam ook een scheldwoord voor individuen die zich door gemeen, soms ook crimineel gedrag lieten opmerken: ‘de stukskes crapuul’...


Uit: ‘Het Groot Vlaams Vloekenboek’ - Lannoo 2018

kadijster: A.N. betekent niet alleen dadel, maar ook fluim, rochel, kwak, klodder of koedrek. Het woord is ook verwant aan het Noordnederlandse kanaster: kist of korf van vlechtwerk, voor verzending van tropische producten < Spaans canastro < Latijn canistrum of rieten korf.

De dadels kregen dus hun naam van de rieten korf waarin ze vervoerd werden. Het woord is ook verwant met de betekenis klodder, naar het kleverige van de dadels.

(Prof. Johan Taeldeman, 'Over fijtemarullen en andere benamingen voor de dadel in West en Frans Vlaanderen', 1983, pp. 110-115)

kalle, kallemie, kallepoepe, kallemoeie: A.N. Dwaze, praatzieke vrouw, die raaskalt.

  1. 1.Veel scheldwoorden voor vrouwen bevatten een meisjesnaam. Kalle > Katelijne 1399; Cateline 1398; 

  2. 2.Een kalle is ook een vogel, een kauw of een ekster. Een vogel die veel lawaai maakt, maar niet mooi kan zingen.

  3. 3.Callen in het Middelnederlands betekent spreken, babbelen, vgl met het Engels: to call, roepen. 'Kallen' in het Limburgs dialect is spreken.

Een kallemoeie is een lappenpop, vogelverschrikker, maar ook een bemoeizieke vrouw of een kwezel. Er is in ieder geval een asociatie met kallen babbelen en bemoeien.

Een moei in het Middelnederlands is ook een (oude) tante

kalfhijt: A.N. dik; vet persoon, en ongevoelig, oppervlakkig, stompzinnig. KALFHIJT, kalfhout, o. Zoo dom als het hout van de galge. Kil(iaen) : kolf-hout, kloef-hout: homo obesus, obtusus. Een kalfhijt van ne jongen.

Een kolf is een L-vormig stuk hout (zie galg). Ik hoorde mijn grootvader de uitdrukking nog gebruiken: “Ge zijt een kloefhijt” waarmee hij ne stommerik of ne simpeleere bedoelde.

Met homo obesus, obtusus bedoelt Kiliaen (Kornelis van Kiel) een dik, vet persoon (vetzak) fig. Grof ongevoelig persoon, oppervlakkig, stompzinnig.

kassijn(e): A.N. kozijn, raam of deurkozijn, raamomlijsting of deuromlijsting. Vroegnieuwnederlands (1500 - 1700) kassijne (Kiliaan); Oudpicardisch 'cassin'; Oudfrans 'chassin' raam, afgeleid van het Oudfrans 'chasse' koffer, schrijn, < Latijn 'caspum', koffer wat dan weer verwant is aan 'capere' omvatten; vgl. met het A.N.  kassement.

Kuurnmort: A.N. Korenmarkt (te Gent). Op de Kuurnmort zitte (-geroake, -brenge) Vroeger hadden er op de Korenmarkt openbare verkopingen plaats van door de deurwaarder aangeslagen goederen, meestal van faillissementen. De meest bizarre verkoop was die van olifant Betsy van de op de fles gegane Gentse Jardin Zoölogique, in 1904. Het beest werd gekocht door Sieske de Gistmarchand voor 310 frank, die er in een restaurant Gambrinus in de Vlaanderenstraat een sossietseskirlmesse mee organiseerde nadat hij het beest laten wurgen had met een windas. 

Op de Kuurmort zitte is dus blut zijn, giene noagel nie mîer hên veur aan eu gat (-kl...) te scharte, in het A.N. financieel aan de grond zitten.

(Uit: 't Gentsch spant de Kruune! Leer gents in 125 dagen", Eddy Levis, Gent, 2004)

Openbare verkoping van leeuwen (!)  in 1930 op de Korenmarkt te Gent

kletsuure: (kletsoor) A.N. Uiteinde van een zweep. Een klets is een mep, een slag, een klinkende klap. Een kletsoor, kleitsore, klasjore, -oor is het uiteinde van en lange zweep met korte steel, een koewachterszweep; in het West-Vlaams: kasjore, klassore, klasjore, klaksore; Vroegnieuwnederlands (1500-1700): cletsoore ‘chassoir ou fouet’ (Lambrecht);

Kletsoore, ketsoore ‘zweep’ (Kiliaan); een geknoopt touwtje of leerjtje, aan het einde van de zweep, dat bij het slaan naast het oor van het (trek)dier, het klakkende geluid maakte. Is dit uiteinde een dubbel leer i.p.v. Een touwtje, dan lijkt dit qua kleur en grootte op een dadel.

kwiestenbiebel: A.N. man. zelfst. naamw. snuiter, kwibus, dwaas. Gents syn.: een (nis) ei, een poasei, een halve panne, nen halve gedroaide (-gebakkene), ne zebedeus, ne kluut van Deinze, ne petoater, ne wietlewoai, nen dommerik (-kluut), dwoazerik (-kluut) etc ...


Het eerste deel komt waarschijnlijk van het Fr. Cuistre, wat zoveel als kwast betekent.

"Noar de Muie goan achter zandpapier": A.N. verliezen (in het spel).Z' hèn hem mee zandpapier gewreve: ze hebben hem een goed pak slaag gegeven. De Muije (havenbuurt) stond bekend als een ruige buurt met veel mensen die aan de zelfkant van de maatschappij leefden. Meestal hadden ze een zeer kort lontje en er moest niet veel gebeuren vooraleer ze 'iene mee zijn muile aan de Muijbrugge plaktegen!' De uitdrukking betekent waarschijnlijk iemand om een pak slaag sturen, klop krijgen, ook in de betekenis van verliezen in het spel, geklopt worden.

depesjendroager, deepeesjendroager: A.N. Telegrambesteller > Fr. dépèche: telegram, verwant met het Fr. ww. dépècher: vlug zenden en se dépècher: zich haasten. Zie ook het It. dispaccio; Sp. despacho en het Eng. dispatch. Nen dépesjendroager is dus een bezorger van dépesjen of telegrams.

ne langen dijsendag, A.N. Een lang persoon, ‘ne zwiekzwak, ne zwiepzwak, een (goai)pirse, een lange pirse, een lange stopnoalde, ne woajbuum’

Het is moeilijk te achterhalen waarom precies dinsdag ‘dijsendag’ als metafoor gebruikt wordt. Lievevrouw Coopan wijst ook op de dinsdag van carnaval, de laatste dag van carnaval dus, ook ‘slonsendag’ of vastenavond genoemd, de vooravond van het vasten. Het is van oorsprong een Rooms-Katholiek volksfeest, dat mogelijk ook heidense wortels heeft en gevierd wordt in de drie dagen voorafgaand aan aswoensdag Volgens de traditie duurt het feest van zondag tot dinsdagavond. Om middernacht vangt de vastentijd aan van 40 dagen, tot Pasen.

Vastenavond, ook gekend als Vette dinsdag, de dinsdag voor Aswoensdag (waarop men vroeger al het vet opat, omdat het na 40 dagen slecht zou worden) Dit was traditioneel het einde van de carnavalsperiode. Tot dinsdagnacht 24:00 uur mag nog Carnaval worden gevierd en is het toegelaten zich als vastenavondgek te verkleden. In de katholieke traditie is klokslag middernacht Carnaval voorbij.

Het is mogelijk dat de uitdrukking daarmee te maken heeft, omdat men zo lang mogelijk en zeker tot middernacht vierde.


dijsendag: A.N. dinsdag. Middelnederlands: 'dinsendagh' (1269), dinxendach (1285), waarnaast in verscheidene dialecten 'dijsendach' (Zeeuws, Gents, O.Vl.) De ene bron zegt: de dag voor de rechtspraak bestemd (ding). Andere bron: verband met de Germaanse rechtsgod 'Teiwaz', vgl met het Oudengels: 'tîwesdaeg' > nu tuesday, Fries 'tiisdei', Oudijslands: 'tyrsdagr', een oude vertaling van het Latijn 'dies Martis': dag van Mars, vgl. met het Frans mardi. Sommigen zien in de vorm dinsdag analogische invloed van woensdag.

Zo is de maandag gewijd aan de maan, woensdag aan de god Wodan, donderdag aan de dondergod Donar, vrijdag aan godin Venus > Germaans Frija, zaterdag aan Saturnus en zondag aan de zon.

En zo krijgen we de Gentsche weeke:

moandag, dijsendag, weunsdag, doenderdag, vraadag, zoaterdag en zondag!

flokhaat: A.N.  'flokhout' vervorming van 'vlothout' (L.L.Coopman p. 390) 'Vlothout' geeft als verklaring (L.L.Coopman p.1637) 1. kurkhout, syn. flokhout 2. Stopsel van de hengelroede. Ook nog: kurken stop op een fles. "Ik krijg dat flokhout d’er niet uit."    Etymologie van vlothout: hout dat vlot of dobbert op het water.

paltoo: A.N. mantel. Ne paltoo es ne mantel, een overjas in ‘t schuun Vloams. > Frans paletot > Oudfrans: pal(e)toc; Middelengels: paltok; Middelnederlands: paltoc, partroc of tabbaard; Middelnederduits en Nederduits: palt, palte, flard, lap, lomp; Fries: palt; Engels: palt, pelt; Deens: pialt; Zweeds: palta.
Eigenlijk es da kliedingstuk dus ne lap stoffe die rond uw lijf g’ hange wordt tegen de kèwe

pansjezuupke: A.N. Gommetje. > Fr. ‘pâte de jujube’ ‘t es een extract van wa dan z’ in ‘t Frans ‘le jujubier’ hîete (L. Zizyphus jujuba), nen heester of buum mee stekelige takken en pitvruchte. Van die vruchte wordt er nen hoestdrank gemoakt. Oas ge ‘t sap loat indikke, krijgde een soort fruitachtige zoete lutsepoepe, woar dat er uuk een hoeveelheif Arabische gomaan toegevoegd wordt.

pezewever: A.N. ‘beuzelaar’ muggezifter, vrek, onbenul, die op alles negatieve kritiek heeft.

Ne pezewever es een neute, een zoage, ne stijfkop, ne welweter, zeveraar, ne muggezifter, iene die op alle slekke zijt legt. Woarschijnlijk stamt het woord uit de loakeweverije: iemand die pezen in het laken weeft i.p.v. draden es ne knoeier, nen ‘beunhaas’. Uit die negatieve betiekenisse ontstonden der tons veel andere: beuzelirre muggezifter, vrek, onbenul.


    Ik ben ik van die kniezers niet

    Die altyd knuffen*, altyd klagen,

    De pezewevers die men ziet

    Die niemendalle zoûn verdragen.

    Nee wij houden van geen getreur

    God schept den dag, wij gaan der deur

    Van ‘s morgens vroeg is ons gezang:

    En als wij dood zijn is’t voor lang!

pierjankloos, pierlankloos: A.N. lett. Jan Klaasen 't es de soamenstellinge van 't Gents pupke Pier(ke) en het Nederlandse Jan Klaassen (en Katrijn). Weer moete me bij L.L.Coopman te roade: p. 1073:


PIER JAN KLAAS. Ne -, een draaier, een ongestadig mensch, die dikwijls van opinie verandert; een beslagmaker; ‘t spel van - of - Janklaassenspel, een bekend poesjenellenspel, dat nog voor eenige jaren van tijd tot tijd in onze straten werd vertoont, (Schell.) Men heeft deze uitdrukking toepasselijk gemaakt tot eenen heimelijken slechten handel. (Id.)


I n ‘t Concert of in de Comedie en es hy niet te zien; hy amuseert hem by Pier-Jan-Claas (spectakel ambulant voor kinderen, en hetgeen men ook menschen met genoegen ziet bywonen) zoo goed of beter als veel andere in de comedie.    (Jellen, 181.)


Ook: trekpop

stekske, stek, stekskes: lucifertje, sulferstokske, vuurstokje (1530) zwavelstokje > Middelnederlands 'stecke, stec' (houten) paal, stok, pin, vroeger van dennenhout, nu van populier. De 'stekskes' bevatten nu geen zwavel meer, maar ijzeroxide en fosfaat.

suikerije, sakreie: cichorei. Volksetymologische aanpassing onder invloed van suiker en het Franse cichorée < Latijn cichoreum. Geroosterde (en gemalen) wortel van de cichoreiplant

wiedèwe: A.N. teenwilg.(Salix Viminalis of Wiedauwe) of Midèwe officieel de veurmoalige textielfabrieke 'De Lieve' in de Wondelgemse Meersen op de Wiedauwkaai, dankt heure noame aan de Vlaams / Gentse naam wiedouw(e) veur teenwilg, een struweel dat welig groeit in meersgebiede. De twijgen worden gebruikt voor manden en allerlei vlechtwerk.

Toen de Gentse arbeiders de associatie mee de plantennaam nie mier moaktegen, is de -w deur -m vervangen aldus em. prof. dr. Johan Taeldeman in  'Het Gentse dialect- Klank en Vormleer' p. 162-163)

"De bewering (Gents Woordenboek L. L. Coopman p. 862) dat midèwe afkomstig zou zijn van de Engelse werklieden, die de spinmolens in 'De Lieve' kwamen installeren, de graslanden 'meadows' (weiden) noemden (aldus de Gruyter) is vals".

krieke: Hem een krieke lache

  1. 1.een kriek is een kers, Middelnederlands criecke, (...) ook soort pruim : 'Griekse vrucht' '(1517, Trochus) prunum grecum', grecilum, Frans crèque.

  2. 2.Zich een kriek lachen is hetzelfde woord met de secundaire betekenis 'bult' = zich een bult lachen.                      (Etymologisch Woordenboek der Nederlandse taal, dr. N. Van Wijk, 1912)

mastelle: A.N. soort klein rond broodje. Es een gebakske gemoakt van dieg, melk, blomme, suiker een beetse kaniel of anijszoad, soms wa mastellepoeier (koriander) boter en eiers veur ‘t nog luxuweuzer te moake. In ‘t mident moakt den bakker een putse.

  1. (1660)mostellen. (Baudeloo / L.L. Coopman, p. 839)

  2. (1772)Waar roggenbrood ontbreekt, daar vreet men slegts Mustellen. (J. Rosseau, Medea, boertig berymd) Woar da roggenebruud ontbreekt doar ete ze alliene mastelle. Roggenebruud es wrie voedzoam moar wrie moelijk te vertere. Vanwege zijn voedzoamheid en veur zijne goekuup was da ‘t voedsel van de wirkmens. In ‘t gedichtse est er sproake van tegestellinge  tussche roggenebruud en mastelle. Die mastelle moete dus wel iets wrie apetijtelijk zijn.

Mastelle komt uit ‘t Frans masteil, da zelve were stamt uit ‘t latijn mixtillium of mengsel.

(Vergeten Woorden, Hans Heestermans, Leiden 1999, p.52)

preutekoelen, werkwoord. Vroeger zeer algemeen in gebruik, thans uiterst zeldzaam. Gezegd van vcrouwen, die des zomers op den dorpel van het huis zitten en dus in de koelte den tijd met 'preutelen', babbelen, kallen, kletsen, doorbrengen. Vb. "Mie is genezen, ze zit aan heur deure te preutekoelen." cfr. Lodewijk Lievevrouw Coopman. 
' Preutekoeler' staat NIET in het woordenboek, en is door een paar "geestigaards" verklaard als zulle, bordes.  Het woord heeft dus niets met een vrouwelijk geslachtsdeel te maken maar met PREUTELEN, kletsen.

zender(s): A.N. sintels, uitgebrande steenkool, ijzersintel. (1563) Smekolen die verberrent  zijn oft cenderen; (1753) verbrande houillekolen ofte senders; (1417) Verbooden Sendelen van smedekolen in de rivieren te werpen. Synoniem: 'schrabielde' > Fr. 'escarbille', A.N. sintel, half opgebrande steenkool, (1831) 'schrebielden'. Ook in de uitdrukking: "Famielde van schrebielde" : toegepast op een huishouden dat uit zonderlinge personen bestaat, soort 'Familie Flodder'.

Toemaatje:


schampavie: A.N. plots verdwijnen. Hij es schampavie. Schampavie spele. A.N. weg, verdwenen, ervandoor zijn.

(1794) dat den weird en de meyt moesten schampa via spelen (Lievevrouw Coopman). Volgens Vercoulli < Italiaans : scampa (la) via wat 'scheer je weg' betekent. Volgens J. Grauls (Leuven, Bijdragen XXI, 116) < Spaans : escampa via : maak u weg. Scampa is de imperatief (gebiedende wijs) van scampare, escampar : vluchten, ontsnappen < Latijn : ex campo : uit het veld. Volgens Van Daele < Spaans : escampavia : licht en wendbaar vaartuig < escampar : de wijk nemen. vgl. < Frans 'échapper': ontsnappen


En nu zijme wij schampavie !

zantsje: oorspronkelijk: heiligenprentje, bidprentje, nu gewoon prentje, plaatje. In het Gents kent het woord ook de afgeleide betekenis van goed, braaf mens: "'t es een echt zantsje!". Middelnederlands san(c)t, zant 'heilige' < Latijn sanctus 'heilig'. Ook bekend in de samenstelling: duu(d)zantsje, doodsprentje

ribedebie: A.N. weg, ervandoor, Gents: "Hij es riebedebie". Vgl met Oostends: gribeldebie (vlug) en Aalters: ardabie, erdabie (vlot, vooruit), West-Fries: an de riebel gaan (het op een lopen zetten, op hol slaan), Zaans, Enkhuizens, Drechterlands: an de riebel zijn (er vandoorzijn, aan de haal zijn), Gouds: de riebels van iets krijgen (zenuwachtig of onrustig worden). 
 In Streuvels roman 'Levensbloesem' uit 1937 vinden we "ging op rebedeie". Het woord wordt wel eens verklaard als zou het uit het Frans à bride abattue (met vrije teugel) komen, wat niet erg waarschijnlijk is.



rijkoker: A.N. schommel. Mannel. zelfst. nw: schommel. West-Vlaams: rijde koke, rijdekakoke(r). Voor het eerst opgedoken in 1869: "Waer men in de koorde danst, rykookt, ..."  Rijkoker is een samenstelling v. h. ww. rijden + koke(r)
 Rijden' heeft hier dezelfde betekenis als 'rennen'. In het West-Vlaams spreekt men ten andere van renne, rennekoker  voor een schommel
 De tweede term komt uit het Frans: 'coco' wat "terme d' encouragement qui se dit quelquefois à un cheval: Hue, coco!" (Littré) wat 'vooruit' betekent. Vgl. met het West-Vlaams 'jutekoko'.
'juteko(ko)ker'  betekent dus schommel, wat twee maal 'vooruit' betekent.
Verder kennen we in Gent nog de samenstelling 'rijkokerpeerd' of schommelpaard.
(Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch woordenboek van Debrabandere.)

schabbernakke. Iemand bij zijn schabernakke stekke. A.N. Bij de kraag vatten.

Middelhoogduits: schavernack, schabernac: Grove winterhoed die de nek bedekt. Het woord is samengesteld uit schaben, wat schaven, schuren of wrijven betekent en Nacken: nek.  

schammeteere(n), schamoteere(n): A.N. goochelen, weggoochelen, wegmoffelen, stelen. Afgeleid an 'escamoteur', > Fr. (ww.) escamoter: doen verdwijnen, weggoochelen, wegmoffelen, ontfutselen. De betekenis 'goochelen' komt niet voor in het Frans, maar is afgeleid van 'weggoochelen' en is ontleend aan het Occitaans 'escamotar' wat op zijn beurt afgeleid is van 'escamar': uitrafelen, uitpluizen, Oudprovinçaals 'escama' of schub > Latijn 'squama > 'scama'. 'Ne schammeteur' is dus of een goochelaar of een (gauw)dief, zakkenroller. Ook soms in de betekenis van een raar sujet, rare kwiet.

schrabielde, schrebielde, scharbielde: > Fr. escarbille, A.N. sintel, half opgebrande steenkool, (1831) schrebielden. Ook in de uitdrukking: "Famielde van schrebielde" : toegepast op een huishouden dat uit zonderlinge personen bestaat, soort 'Familie Flodder'.

sepieren, soepieren, supieten, sepieten, sipieren: A.N. zwezerik. Er bestaan misschien ook nog andere schrijfwijzen. Is een Gents dialectwoord voor kalfszwezeriken. Ook in het Brabantse wordt het woord gebruikt.

In Gent maakt men bvb. echte Gentsche stoverije altijd met nierkes en soupierkes (> Fr. Soupires)

Uit 'Het spaarzame keukenboek van Cauderlier'/ Uitgevers en Boekdrukkershuis Hoste N.V., Galgenbergstraat, 21, 23, Gent, 1922.

p.173: Gelardeerde en geglaceerde zwezeriken of sepieren (ris de veau piqués  et glacés

P. 174 Zwezeriken met doorgestoken zurkel (-spinazie), Zwezeriken met endivie, Zwezeriken à la chevalière

Zwezeriken en belle-vue

P.176  - à la Richelieu; - à le Périgueux; - à la Saint-Cloud; 

P. 177 - à la Montglas; à la Toulouse; à la Financière; - met Hollandse saus; 

  1. P.187 -op zijn Engels; - à la poulette, etc... Etc...   (tot p. 184)

serie-agent: A.N. wijkagent. Ne serieagent kreeg nie echt ne wijk toegeweze moar een serieë (serie / reeks) stroaten uit diene wijk. Soms woaren dat er veele, oas da ne relatief rustige wijk was, moar soms woaren dat er uuk minder oas de wijk wa problematiescher was.


(Info: iere-huufdcommesair Karel Mortier afb. hieronder), 'Handsje' van de Sosseteit. foto hieronder)

slets:

  1. 1.A.N. slof, muil, pantoffel. Westvlaams: sletse, slesse, slis(se). Intensivum afgeleid van het Middelnederlands sliden of glijden. zie ook slidderen. De slof met neergetrapt achterstuk sloft, sleept, glijdt nl. over de vloer. Analoog is slipper, in het engels: slof, pantoffel (to slip is schuiven, glijden). Lodewijk Lievevrouw Coopman vermeldt in zijn Gents Woordenboek ook slets voor vod, een betekenis die ook steunt op het slappe, slepende.

  2. 2.slets of sletse: A.N. slons, slet, sloerie. Westvlaams: sletse, slijsse, slette. Voila!

sluure:

1. Sullige vrouw, een sloor, een sukkel.   "‘t es een sluure van een vrèwmijns."

2. Een slordige, slonzige vrouw.  

3. Beminde, lief.

Middelnederlands: slore: morsig persoon, slet. Vroegmiddelnederlands, sloore, sloorken: slonzige vrouw. In de betekenis van geliefde: (1693) ... de albaden (aubades) te spelen voor de deure van sijne sloore. (Gents woordenboek p. 1305) Door alle etymologen in verband gebracht met sleuren.


Vroegnieuwnederlands, slodderen, slobberen: négliger ou estre nonchalant. Nederduits, sluddern: slordig werken, idem in het Middelhoogduits, slottern, slutern, sloterenen in het Duits, schlottern: flodderen, slobberen. Middelhoogduits, sloten: trillen. Verwant met slûdern: slingeren, zwaaien. Duits, schludern: slordig werken, schlaudern: slenteren. Oudnoors, slodra: zich vooruitslepen. Zweeds, sluddra: stamelen. Allemaal afkomstig uit het Indogermaans: (s)leut, (s)lût, (s)leu, (s)lû: slap neerhangen. De betekenisverschuiving slap > slordig is te vergelijken met die van slons, slet. Vergelijk ook met sloerie.

smoestere, moezele: A.N. Eten prakken, pletten: “Euw ete moezele es onbeleefd aan toafel.” of morsen bij het eten, vet maken: “Ge zij were guul besmoesterd”. Wie zich regelmatig bevuild es ne smoestereere of een smoesterigge. Verwant met moes. Vgl. Met het Westvlaams smoezen en smeuzen.

spek: "Hij hee 't spek aan zijn bien"(- kl...ten). Gaat waarschijnlijk terug op de constructie 'een blok aan het been hebben' Gevangenen hadden dat vroeger letterlijk. Het woord blok en been werden dan in de volksfantasie vervangen door interessantere woorden om de uitdrukking levendiger te maken.

Tot zover een theorie... volgens prof. dr. Jacques Van keymeulen, op vraag van de prezedent).

Synoniemen: "hij hee prijs,  hij hee 't zitte."
Een blok aan 't been hebben betekent :

  1. 1.niet meer vrij zijn om te doen wat men wil

2. getrouwd zijn

sakreikruid: witloof, letterlijk: het kruid, het loof, de bladeren van de scchoreiplant.



surkeltrutte, surkeltrunte: zuurpruim. Toegepast op vrouwen. Refereert naar de zure smaak van zuring. Een trunte is een trage, kleinzerige, sullige, klagerige vrouw, vgl. met het Vroegnieuwnederlands tranten (1500) langzaam lopen, slenteren, ook verwant aan trutselen.


trunte: “Es mij dat een trunte van een vrêwmeins.” A.N. trage, kleinzerige, sullige, klagerige vrouw.


“Over dese juste maet heeft sigh niemant te beklaeghen, ten waere erghens een Luy dante, een vuyle smots of Pierkens trunte” (1705)


“Als wanneer de quesels aen de jofvrouwen een slechthoofd toewerpen, is het dan te verwonderen dat sy een trunte in de plaets krygen?” (1767) Gent, L. L. Coopman.


Vgl. met Vroegnieuwnederlands (1500-1700): ‘tranten’, langzaam lopen, slenteren, en met ‘trantelen / truntelen’. Oudengels: ’trendan’, draaien,  rollen, en ‘trinda’ ronde klomp of bal.





tekenterter: A.N. oude man die slechts voetje voor voetje vooruitgaat.

toes: A.N. Kus, zoen (kindertaal). Nen toes, een toeske, een toeze, een toezeke, nen tot, een totse, een totte, ne piep, een piepke, ne pieper, een pieperke  Toezen, tot(t)en, A.N. Ww. Kussen. ‘Totten en lekken’: gedurig kussen (minachtend) Nen bees, een beeze > Fr. baiser, bizoe, zoen) Volgens prof. Van Keymeulen komt ‘toes’ van het Frans ‘touche’ aanraking. Piep(er)(ke) es een klanknabootsijnge. “En gulder krijgt almoal nen dikken toes van mij!”

tons, en - : A.N. (en) dan. Vraag: "is de Gentse uitdrukking 'en tons' (en dan) afgeleid van het Spaanse 'entonces'?" We speelden de vraag door aan prof. Jacques Van Keymeulen en kregen het volgende antwoord...

"'Het verhaal dat 'en tons' van het Spaans 'entonces' komt (of omgekeerd) is inderdaad een taalmythe. 'En tons' is gewoonweg hetzelfde als 'en toen'. De zgn. adverbiaal-s duikt ook op in het dialect 'misschiens' en 'zekers'. Er is wel geen 'e' weggevallen (het gaat niet om spelling, maar om klanken). 'Ton' is een uispraakvariant van 'toen'."  Waarvan akte.                               (vraag van dhr. Paul Vereecke uit Bonheiden)




trunte: “Es mij dat een trunte van een vrêwmeins.” A.N. trage, kleinzerige, sullige, klagerige vrouw.


“Over dese juste maet heeft sigh niemant te beklaeghen, ten waere erghens een Luy dante, een vuyle smots of Pierkens trunte” (1705)


“Als wanneer de quesels aen de jofvrouwen een slechthoofd toewerpen, is het dan te verwonderen dat sy een trunte in de plaets krygen?” (1767) Gent, L. L. Coopman.


Vgl. met Vroegnieuwnederlands (1500-1700): ‘tranten’, langzaam lopen, slenteren, en met ‘trantelen / truntelen’. Oudengels: ’trendan’, draaien,  rollen, en ‘trinda’ ronde klomp of bal.




tsjeef: A.N. katholiek. Het woord Tsjeef of Tsjeven es afkomstig uit Gent in 't midden van de negentiensten ieeuw. Doar hee, volgest eige zegge, de Gentschen dichter, Napoleon Destanberg, alias "Cis van Gendt" het bedacht als benoaminge veur de lede van de Sint-Jozefskring. Uit dezelfsten tijd vinde we dat de Sint-Jozefskring 't woord 'Tsjeef' als ne "geuzennoame" g'adopteerd hee want bij d' openinge van 't nieuw lokaal van de kring, in meie 1871, spreekt Baron Jean Auguste Casier de leden toe en loat ze 't Tsjeefkenslied zinge mee volgend refrein:


        Wie zoo zijn zaeken eere doet,

        Die moet zijn naam niet zwijgen -

        Tot spijt

        Van wie 't benijdt,

        De Tjeefkens is ons naam en blijft het voor altijd.


De krant van Casier, Le Bien Public, schrijft loater: "Les 't Jeefkens - pourquoi ne pas leur donner ce nom populaire dont ils sont si fiers?". Uuk de Gentsche volks- en stroatzanger uit die periode, Karel Waeri, gebruiktege vrijelijk 't woordje 'tsjeef'. In die betiekenisse was 't al wrie duidelijk gien verwijzinge nie mier noar de Sint-Jozefskring moar noar de Christendemocraten of aanhangers van de Katholieke partije de betekenis die het nu uuk nog altijd hee.


        Foert Foert Foertorium

        Weg met het tsjevenras ad aeternum

en

        'k Zal peper geven uit al mijn krachten

        op kwezel, tsjeef en kalotijn


Vanuit Gent es 't woord tons in de reste van Vloandere verspreid. Nu uuk wordt het nog gebruikt in 't politiek discours moar de betiekenisse es altijd de dieë van 'leden of aanhangers van de katholieke partije'. Uuk d' afleidinge 'Tsjevenstreke' es doar een gevolg van en es eigentlijk een synoniem voor Jezuïtenstreke moar die zijn in 't zelfste beddeke ziek...

Bronnen:

- Bruyneel, Tineke: "Historische situering en analyse van politieke aspecten in het oeuvre van de negentiende-eeuwse Gentse volkszanger Karel Waeri", licentiaatsverhandeling 2001-2002, Universiteit Gent [

- Prof. dr. Guy Schrans. Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIde eeuw.  (p. 491 )

  1. -Willemyns, Roland & Vandenbussche, Wim: "Over Kaloten, Tsjeven en andere Cistjes.  Verwensingen in 19de-eeuwse politieke teksten." in:  Moerdijk, F., van Santen, A. & Tempelaars, R.  Leven met woorden.  Opstellen aangeboden aan Piet van Sterkenburg...  Leiden:  Koninklijke Brill.  339-351.

tsjokkeleure, tsjakkeleure: A.N. stoeien, dartelen, wild spelen, ruw behandelen. > Latijn joculare, schertsen, spelen. In 't Italioans kenne we giocolare, in 't Oudfrans: jocare, modern Frans: jongler, van 't Latijn jocare, spelen, bij jocus: spel, moar vanwege den uitgang -euren, woarschijnlijk rechtstreeks van 't Frans jongleur  (goochelaar) afgeleid. In het Oudfrans: jogleor < Latijn joculator: spotter, grapjas.

vaart is Bargoens of dieventaal en betekent zoveel als een poets. Het woord wordt vaak als diminutief (verkleinwoord) gebruikt : vaartje. Het woordenboek van het Bargoens 'Boeventaal' (1906) van W.L.H. Köster Henke en 'Gabbertaal' (1937) van E.G. van Bolhuis geeft op p. 183 als verklaring Vaart(je) : praatje, smoesje. Een link vaartje, een mooi bedacht praatje. Een vaart nemen : uitbreken. Ergens een vaartje op weten. Een vaartje flikken. Een linke vaart hebben. Vaarte venerisch zijn. Uuk vrouwelijk geslachtsdeel.


vaartenflikker, voardeflikker: > dieventaal voor schuwwe gast, foefeleere, A.N. bedrieger, praatjesmaker.

Het Gents woordenboek van Lodewijk Lievevrouw Koopman vermeldt: "bedrieger, leugenaar, poetsenmaker. (p.1528) Coopman geeft voor Vaart: Bargoens, zoveel als een poets, in de dim. altijd vaartje.

(1873) "Van waar dat griebelen kwam, vraag het aan de kramers, wat ze doen als ze agenten van policie zien. Lonte poetst hen, de poen in de pokket (alles weg, het geld in de zak), en daarmee is de vaart geflikt, en als de agent bij de tuischtafel komt, is ze zoo kaal geschoren als als toen de Franschen hier hun getten oprolden."

Een fotograaf die een kiekje wil nemen zal zeggen: 'k ga een vaartje flikken. Iemand over de vaart spannen of iemand een vaartje spannen of -draaien, hem niet betalen; 't is de eerste keer niet dat ze hem een vaartje spannen, een poets spelen; spant de vaart, kijk goed uit uw ogen; de vaart afspannen, trachten te weten wat iemand verricht.

"Ze doen een muziek uit Frankrijk komen, al vaartjes om de menschen uit hulder huis te krijgen, al truken; me zullen dat vaartje wel effen krijgen, die zaak in orde krijgen; 'k ben daar ne vaart tegengekomen, ik ben daar in een zonderling geval geweest."

                                                                                                                          (Vraag van Myriam Wymeersch, Gent)

vallijng(e): A.N.  verkoudheid. > MiddelnederlandsVallinge: het vallen, de val.

(1667) ’Cataren ofte Vallijnghen’: ketters, gevalllenen, afvalligen.

‘als iemand wordt geaffligeert met een vallinge van het hooft tot den teen toe’, uit het Gents Woordenboek van Lodewijk Lievevrouw Coopman. 't Woord es te begrijpen als ne kèwe die op een lichaamsdiel valt. Vgl. met het verouderd Nederlands: ‘zinking’. Het Gents woordenboek (L.L.Coopman) vermeldt ‘zijnkinge’ nog als Gents voor verkoudheid: (1665) ‘Sieckte van vallinghen, sinckinghen, ofte andere specien van vercautheit’.

WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal) dat de etymologieë van ‘valling’ verkloart. Het betiekent: het ‘vallen’ van kèwe vochten op 't lichoam.

"VALLING (II), znw. vr., mv. -en (in de bet. 2). Van vallen. Het vallen in de versch. bet.; verg. Val (I). Mnl. vallinge „het vallen” (in de bet. I en II) [1356].

(Ongewoon) Het vallen, zakken van het water. || De valling, zakking des waters, la décrue, V. MOOCK [1833].

(In het Z.) In aansluiting bij vallen in de bet. II) — verg. zinking — t. w. volgens de oude voorstelling: het vallen van koude of kwade vochten op een zeker gedeelte van het lichaam; gevatte kou, verkoudheid, inz. in het hoofd of op de borst. || Eene valling noemt men hier hetgeen men elders eene zinking noemt, catharrus, HOEUFFT [1836]. Valling, gevatte koude, Arch. v. Ned. Taalk. 3, 387 [Maastricht, 1851]. Valling, ... Verkoudheid, V. D. VELDE en SLEECKX [1861].

Wert-ze (de lichamelijke schoonheid) niet mismaeckt door zieckte, vallinghen en andere ongemacken, de jaren maecken vooren in haer huyd, DE BRUNE, Bank. 1, 182 [1657].

Als imant wort overvallen met eene vallinghe over geheel het lichaem oft armen ende beenen ..., men moet niet al het bloet af-trecken ende sterk prugeren (l.: purgeren) ... maer alleenlijk de leden ... stryken met desen Balsem, SIMONS, Troost d. Armen 16 [1711].

Als hem uyt het hoofd een valling is geresen, Toont dat g'et zelf gevoelt tot dat hy is genesen, DE MEYER, Gramsch. 159 [1725].

Hy hadde laest een zwaere Vallinge, BROECKAERT, Borgers 78 [1796].

Diën hoek is heel roematiek en ge moest zoo eens een valling pakke', CONSC., Avondst. 91 [1846].

Èn valling in 't oofd, in d' aermen, Arch. v. Ned. Taalk. 2, 193 [Axel, 1849].

Hij heeft eene valling (koude valling) in het been, V. DALE [1872].

Eene valling op de borst, DE BO [1873].

Het is een verwaarloosde valling (verkoudheid), ... ge moet u uit den trok (tocht) houden en een wollen lap op de borst steken, LOVELING, Idonia 22 [1891].

Nu had ik voor eenige weken een leelijke valling opgedaan op een begrafenis, BAEKELMANS, Het gemoedelijk Leven 169 [1919].                                                     

Als iemant wort geaffligeert met eene vallinge van het hooft tot den teen toe, ... (Troost. 14)                             (1919)                                                                                                 (Vraag van D. Sfingopulos, Brussel)

verdestleweren: "Ge zij bezig mee guul den boel te verdestleweere", noar de knoppe, (-de voantses, -de kl..te,...) aan 't moake! Ge zij 't aan 't vermuusche, verbrodde,...  A.N. Verwoesten, vernietigen, vernielen, ruïneren, slopen.

Etymologie: komt van het Latijn 'destructere'. Verdesteleweren is afgeleid van het oud-Franse woord voor vernielen: 'destruire'. Dat werd bij ons als 'destreweren' uitgesproken. In de loop van de eeuwen veranderde het woord naar het 'verdesteleweren' van vandaag.  Huidig Frans: 'détruire', Engels: 'to destruct'.

verzeie: A.N. Besef, verstand, begrip, bewustzijn; ook in de betekenis van overleg, doorzicht. Gents: “Hij hee ‘t verzeie nie hoe gevoarlijk dat dat es” , hij beseft nie hoe gevoarlijk da't es, hij ziet 't gevoar nie in. > Frans: 'visée', blik, het mikken, afgeleid van 'viser', viseren, kijken naar het doel dat men wil bereiken. > Volkslatijn: 'visâre', mikken, verwant met vizier, blikveld.

wiewoai, wietlewoal, wietlewoai: kwibus, onbezonnen mans. Alliteratie met waaien, wind maken, veranderlijk zijn. Varianten met wentel-, wintel- < wentelen, vanwege de veranderlijkheid.

veugelen: A.N. Vogelen, neuken, sexuele betrekkijngen hên.‘t Woord vindt zijnen uursprong in de Griekse mythologie, bij ‘t verhoal van Leda en de zwoane. Leda (Grieks: Λήδα) was d’ echtgenute van de Spartoansche keunijnk Tyndareos.

Zeus was verliefd op heur, moar konst heur nie overtuigen van mee hem sexuele betrekkijnge t’ hên, hiertoe veranderdeg’ hij hem in een zwoane en overweldigde Leda. Beschoamd om wa dat er gebeurd was, hoa Leda dienen oavond gemîenschap mee heure man, en nege moanden noardien kreeg ze kinders, die volgenst d’ overleverijnge uit een ei(!) kwame. Pollux en Helena woare de kinders van Zeus, Kastor en Klytaimnestra van Tyndaeros.

Die zwoanen vindenme were op de façade van ‘t Marriott hotel op de Korenlei, de middelîeuwsche hoave van Gent, woar da’t vroeger wemeldege van de prostituees. De zwoane es dus codetoale veur de betoalde liefde.

Mee ander woorde: “Dat es hier een hoerekot!”

           Pieter Paul Rubens:

           Leda en de zwaan




       

  Zwaan in de gevel van het

Marriotthotel Korenlei Gent

linksboven: Akte van 'Ambroise den Eersten', eerste kind in de Rolle

Om het grote aantal kinderen die te vondeling gelegd werd op te vangen, werd in Gent in 1820 aan het godshuis Sint-Jan-in-d’Olie een vondelingenschuif geïnstalleerd. Moeders die niet in staat waren hun kind te verzorgen konden het in deze zogenaamde ‘Rolle’ achterlaten, waarna het kindje verzorgd werd door de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Op 2 februari 1820 werd de eerste vondeling in de Rolle achtergelaten. Aangezien het kindje geen naam gekregen had van de moeder, werd het Ambroise den Eersten genoemd.

Chateaubriand is een runder-biefstuk van ruim 200 gram. De biefstuk wordt uit de kop van een ontvliesde ossenhaas gesneden en geslagen of geplet tot een dikte van een goede 3 cm.

De naam komt van François René de Chateaubriand, Frans schrijver en politicus. Zijn kok zou voor het eerst een dergelijke biefstuk hebben bereid. Het vlees is afkomstig van het kleinhoofd van een rund. Dit bevindt zich in het achterkwartier boven het zogenaamde groothoofd en de kogel. Het kleinhoofd is een mals stuk vlees, waar tevens tournedos uit wordt gesneden.

shrapnel: Explosiegranaat, genoemd noar Henry Shrapnel (Bradford-on-Avon, 3 juni 1761 – Southampton, 13 maart 1842) Brits militair en uitvinder.

Shrapnel was generaal-majoor in het Engelse leger. Hij was uuk den uitvinder van den îesten explosiegranaat, de zogenoamde "shrapnel", die bestond uit een metalen hulze mee doarin nen huup mee kogels. D' îerste toepassijnge doarvan was in 1804, bij de veruverijnge van het fort Nieuw-Amsterdam in de Nederlandse kolonieë Suriname. Vervolgens wierd da explosief uuk gebruikt in de Napoleontische oorlogen in Europa.

Pêche Melba: Pêche melba is Frans voor: perzik melba. Het is een dessert, gecreëerd door de Franse topkok Auguste Escoffier. Hij serveerde het in 1893 in het Hotel Savoy in Londen ter ere van de bekende Australische operazangeres Nellie Melba.

De ingrediënten zijn: Vanille-roomijs, Halve witte perziken, in de schil gepocheerd in suikerwater met vanille toegevoegd. Door ze pas na het pocheren te ontvellen, krijgen de perziken een mooiere kleur. Saus van frambozen, poedersuiker en een beetje citroensap. Geschaafde amandelen.

De slagroom, die men er bij ons meestal bij krijgt, maakt nadrukkelijk geen deel uit van Escoffiers creatie.

Nellie Melba was een Australische sopraan. Zij werd geboren te Richmond, nu een wijk van Melbourne, op 19 mei 1861 en overleed te Sydney, op 23 februari 1931). Haar echte naam was Helen Porter Mitchell; ze ontleende haar kunstenaarsnaam aan de stad Melbourne. Ze was de eerste Australische musicus van wereldfaam.

Zij kwam uit een muzikale familie en ging naar het Presbyterian Ladies College, een prestigieuze privéschool, waar haar talent naar voren kwam. Ze verhuisde in 1880 met haar vader naar Queensland. Ze trouwde er en kreeg een zoon, maar was er niet gelukkig.

In 1886 ging ze met haar gezin naar Europa en probeerde een carrière als operazangeres op te bouwen. Ze had in Londen geen succes en vervolgde haar pogingen in Parijs, waar een bekende muzieklerares, Madame Marchesi, haar les wilde geven. Zo begon een professionele carrière die duurde tot in de jaren twintig.

Ze werd in 1918 in Groot-Brittannië koninklijk onderscheiden als Dame-commandeur (DBE). Na enkele malen afscheid genomen te hebben, gaf ze haar allerlaatste concerten in 1928 in Australië. Ze stierf in 1931 aan een bloedinfectie en werd begraven in Lilydale, bij Coldstream.

Haar naam wordt geassocieerd met twee gerechten, het nagerecht pêche melba, en de melbatoast. Beide zijn bedacht door de chef-kok Auguste Escoffier; het nagerecht toen hij haar zag optreden, de toast toen hij verliefd op haar werd.

Ook kent men in Australië de uitdrukking "more comebacks than Nellie Melba", wat verwijst naar haar vele afscheidsconcerten. Hiermee is ze dus de "Australische Heintje Davids". Het Melba Memorial Conservatorium of Music van de Universiteit van Melbourne is bekend als de Melba Hall en haar portret staat op het Australische biljet van 100 dollar.

Alice in Wonderland: Alice Liddell op een foto genomen door Charles Dodgson (alias Lewis Carroll)
Alice Pleasance Liddell (Westminster, 4 mei 1852 – Westerham, 16 november 1934) was de Engelse muze van Lewis Carroll (pseudoniem van Charles Lutwidge Dodgson) bij het bedenken van Alice's Adventures in Wonderland en Through the Looking-Glass.

Alice Liddell was de dochter van dr. Henry George Liddell, deken van Christ Church (Oxford) en is nu nog befaamd om zijn woordenboek A Greek–English Lexicon.

Liddell ontmoette dominee Dodgson, die wiskundedocent was in Oxford, voor het eerst op 25 april 1856. Dodgson was een verwoed amateurfotograaf. Op 3 juni van datzelfde jaar nam hij voor het eerst foto's van Alice en haar zusjes Edith en Lorina. Ondanks het grote leeftijdsverschil ontstond er vriendschap tussen hen. In de zomers maakte het gezelschap vaak boottochtjes.
Op 4 juli 1862 nam Dodgson Alice en haar twee zusjes mee op weg naar een picknick aan boord van een roeiboot. Terwijl dominee Robinson Duckworth van Oxford naar Godstow roeide, vertelde Dodgson de meisjes een fantastisch en bijzonder humoristisch verhaal, waarin niet geheel toevallig ene Alice de hoofdrol vervulde. Na afloop vroeg Alice hem herhaaldelijk het verhaal op te schrijven. Dat deed Dodgson ten slotte. Daarna drukte hij het verhaal op een handpers en maakte er illustraties bij. In 1862 gaf hij het resultaat aan Alice cadeau. Hij had het verhaal Alice's Adventures Under Ground genoemd. In 1865 werd een uitgebreidere versie uitgegeven als Alice's Adventures in Wonderland, met illustraties van Sir John Tenniel.

In 1871 verscheen nog een tweede Alice-boek: Through the Looking-Glass (and What Alice Found There).

In 1872 maakten de drie zussen een reis door Europa (een zogeheten grand tour, in die tijd gebruikelijk omdat het goed was voor de algemene ontwikkeling). De zusjes waren bekend met Prins Leopold, de jongste zoon van Koningin Victoria. De eerste dochter van Leopold heette ook Alice.

Op 15 september 1880 trouwde Alice Liddell met Reginald Hargreaves. Ze kregen drie zoons van wie de oudste twee sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. Toen haar echtgenoot in 1928 overleed, verkocht ze wegens geldgebrek het manuscript dat Dodgson haar had geschonken. Het bracht 15.400 pond op, in die tijd veel geld. Aanvankelijk kwam het in de Verenigde Staten terecht.

In 1932, het honderdste geboortejaar van Charles Dodgson, reisde Alice Liddell op uitnodiging naar de Verenigde Staten, waar haar door de Columbia University een eredoctoraat werd verleend. Het manuscript werd bij die gelegenheid tentoongesteld in diezelfde universiteit. Tegenwoordig is het in het bezit van de British Library.

Liddell overleed in 1934 op 82-jarige leeftijd.

Ik had het geluk het manuscript in de bib. Van Oxford te mogen bekijken.

een kiekje: Israël David Kiek (Groningen, 22 april 1811 - Leiden, 14 mei 1899) Nederlands fotopionier. Zijn achternaam is in Nederland synoniem geworden voor de pretentieloze, uit de losse pols geschoten foto: het kiekje.

Pas op latere leeftijd maakte Kiek in Leiden de fotografie tot zijn hoofdberoep. In Leiden begon Kiek in 1855 een sigarenwinkel, enkele jaren daarna begon hij te fotograferen als J.D. Kiek & Zoons, portraiteurs. Het beroep van fotograaf werd in joodse families vaak gekozen, net als koopman en slager, omdat men zich dan vrij kon vestigen. Van de negen kinderen die in het gezin Kiek opgroeiden werden er vijf fotograaf. Israël Kiek is tot 1892 actief gebleven als fotograaf; daarna nam zijn zoon Lion de zaak over.

Kiek is vooral bekend geworden door zijn groepsfoto's van studenten. Dat is niet zozeer te danken aan zijn grafische kwaliteiten, maar aan het spontane karakter en de zelfbedachte opstelling: studenten in een dakgoot, op een keukentrap of met gekke bekken van dichtbij.

Dergelijke prentjes werden vaak in het holst van de nacht gemaakt, nadat de oude man door een dronken dispuut uit zijn bed was geroepen. Dat is wellicht een reden voor de vaagheid en de kennelijke haast waarmee deze 'kiekjes' gemaakt zijn. Desondanks, of misschien wel mede daarom figureert Kiek vaak in later gepubliceerde humoristische herinneringen van oud-studenten.een kiekje

Israël David Kiek (Groningen, 22 april 1811 - Leiden, 14 mei 1899) Nederlands fotopionier. Zijn achternaam is in Nederland synoniem geworden voor de pretentieloze, uit de losse pols geschoten foto: het kiekje.

Pas op latere leeftijd maakte Kiek in Leiden de fotografie tot zijn hoofdberoep. In Leiden begon Kiek in 1855 een sigarenwinkel, enkele jaren daarna begon hij te fotograferen als J.D. Kiek & Zoons, portraiteurs. Het beroep van fotograaf werd in joodse families vaak gekozen, net als koopman en slager, omdat men zich dan vrij kon vestigen. Van de negen kinderen die in het gezin Kiek opgroeiden werden er vijf fotograaf. Israël Kiek is tot 1892 actief gebleven als fotograaf; daarna nam zijn zoon Lion de zaak over.

Kiek is vooral bekend geworden door zijn groepsfoto's van studenten. Dat is niet zozeer te danken aan zijn grafische kwaliteiten, maar aan het spontane karakter en de zelfbedachte opstelling: studenten in een dakgoot, op een keukentrap of met gekke bekken van dichtbij.

Dergelijke prentjes werden vaak in het holst van de nacht gemaakt, nadat de oude man door een dronken dispuut uit zijn bed was geroepen. Dat is wellicht een reden voor de vaagheid en de kennelijke haast waarmee deze 'kiekjes' gemaakt zijn. Desondanks, of misschien wel mede daarom figureert Kiek vaak in later gepubliceerde humoristische herinneringen van oud-studenten.

IKEA: Ingvar Kamprad, °1926, es ne Zweedsen ondernemer en oprichter van IKEA. D'ieste twie letters kome van zijne veurnoame en zijne familienoame, de E van Elmtaryd, de noame van zijn ouderlijke boerderije, de A van Agunnaryd, gemeente woar dat hij weunde.

Kamprad was al vroeg ondernemer. Mee de velo verkocht hij stekskes, vis, kestversierijnge, zoaden, stylo's en crayons. In 1947 kreegt hij van zijn pa een gifte omdat hij zijn studies afgerond hoa. Daarmee richtteg' hij IKEA op.

Sins 1976 weunt hij in Zwitserland. Geregeld wierd hij tot populairste manager gekoze, veur zijn motivoasiemethodes, moar deur de gruten druk op zijn personeel leverdege hem dat uuk impopulariteit op. In 1986 stopteg' hij als algemien directeur van IKEA.

Hij Es iene van de vier rijkste miljardeirs. Desondanks droagt hij bijkanst nuunt kostuums, vliegt in economy class en eet in goekuupe restaurants.

De noames van de meubels zijn deur hem verzonne, omdat hij moelijk de veurroadcodes kost omthêwe...

Hasselblad: Fritz Victor Hasselblad (1906-1978) was de Zweedsen uitvinder van den Hasselblad-fotocamera.

Zijn famielde handelde in fotocamera's en Victor begost in 1937 zijnen eige winkel in Goteborg. Al rap wast hij den Zweedsen deskundigen op da gebied. Oast er in 1940 een Duits fotoverkennijngsvliegtuig noar beneden ghoald was, vroeg de Zweedse overheid hem ne fotocamera t'ontwirpe, die minstens eve goe was of dienen Duitsche. Hij rigteg' in 1941 zijn bedrijf Victor Hasselblad AB op da fotocamera's moaktege veur de Zweedse luchtmacht. Achter den oorlog moaktege zijn bedrijf mee succes camera's veur de consumentenmort.

Hasselblad overleed op 72-jarige leeftijd en liet 78 miljoen Zweedse kronen na aan de Erna en Victor Hasselblad-Stichting.

praline: Een praline es nen bonbon omrijngd mee chocla en opgevuld mee note, pralinee, marsepein, noega, gedruugd fruit of een vullijnge op basis van ruum, soms likeur.

De praline es een Belgische specialiteit, veural Brussels. Een poar gruute marke zijn: Leonidas, Godiva, Pierre Draps, Daskalides en Neuhaus.

Waarschijnlijk es Jean Neuhaus den bedenker van de praline.
Hij was de zeune van ne Zwitsersen apotheker die een bakkerijen begost was in de Brusselse Koninginnegalerije. Zijn famielde moaktege al jaarelank sneukelderije mee een medische werkijnge. In 1912 moakteg' hij den iesten choclabonbon en hij hietege da 'praline, ne noame die al een lank verlede kent. De kok van Cesar de Choisel, comte de Plessis-Praslin (1598-1675), ne maarschalk, minister en diplomaat onder Lodewijk XIVe, moaktege in de 17en ieuw al ne choclabonbon, moar tons nog zonder vullijnge. Het woord praline es van zijne noame (Praslin) afgeleid.

zeppelin: Ferdinand Adolf Heinrich August Graf von Zeppelin (1839-1917) Duits uitvinder en luchtvaartpionier.

Hij was de zeune van hofmaarschalk Friederich von Zeppelin. 1853 polytechnische studies. 1855 militaire carrière, die eindigde als generoal. Zag binst de Frans-Duitsen oorlog hoe dan de Fransch luchtballons gebruiktege veur waarnemijnge. 1891 wirkteg' hij aan den bew van een luchtscheep. Patenteerdege in 1895 de noar hem genoemde Zeppelin, een sigaarvormig 'lichter-dan-lucht' vliegend tuig, gevuld mee woaterstof, den ieste bestuurboare luchtballon veur massatransport van commerciële lasten en persuune.

De Zeppelin was veur WO.I bijzonder populair. Het 'zwaarder-dan-lucht' vliegtuig stond tons nog in zijn kinderschoene. In 1908 keurden de militaire overhede zijn project goed en verieremerkten hem mee d' onderscheidingen 'Pour me Merite'. Hij stichtege zijnen eige firma 'Luftschiffbau Zeppelin GmbH'.

Binst WO.I bleken de Zeppelins nie de verhoopte effectiviteit t' hen: ze woare te gemakkelijke doelwitten veur de veel mobielere vliegtuige. Een aanvankelijk vreedzame uitvindijnge dus, tot da 't Duits leger het veur zijn eige doeleinde wigkoaptege. De bombardementen op Luik, Antwirpen en Londen, vanaf 1914-1915 zijn doar 't gevolg van. Graaf von Zeppelin overleefde da misbruik van zijn uitvindijnge nie lank. Hij overleed in 1917

gilettemeske: King Camp Gilette (5/1/1855-9/7/1932) Amerikoans uitvinder en utopist. De ontwikkelijnge van de verwisselbaoare scheermeskes moakteg hem tot miljonair. Doarneefest wirkteg' hij vergeefs aan de realizoase van een socialistische soamenlevijnge.

Zijn voader, Georges Wolcott Gilette, was handeleere/uitvinder. Zijn moeder wierd in 1887 bekend als schrijfster van het "White House Cookbook" of handleidingen veur de ingenieuze huisvrewe.

Hij groeideg' op in een omgevingen woar da nastreven van nieuwighede en succes welbekend woare. Zijnen bekendste werkgever, was William Painter, uitvinder van de kruunkurk, die hem volgest d' overleverijnge't advies meegaf om, oast hij echt rijke wildege worde, iets moest verkuupe, wat dan de meinsche wigsmete.

Hij peisdege sebiet op een flinterdun, vervangboar metalen ploatse mee ne scherpe rand. In metaalkundige William Emery Nickerson vond hij sebiet zijne partner. In 1901 richtten ze 'The American Safety Razor Company' op. Vanaf 1903 kwame de meskes op de mort.

Rond 1910 hoan de scheermeskes Gilette rijke gemoakt. Deur dat zijn portret prominent op de Giletteverpakkijnge stonde, wast hij bekend gelijk slecht geld.

Binst den beurscrash van 1929, verloor Gilette bijkanst guul zijn fortuin. 'T Kan soms verkiere...

Adidas: Adolf "Adi" Dassler, (1900-1978), oprichter van het Duits sportkliedijngmirk 'Adidas'.

Achter WO.I begost schoenmoaker Adi Dassler, sportschoenen te moake in de keuke van zijn moeder. Zijn voader en zijn broere Rudolf hielpen hem mee zijn bedrijf 'gebruder Dassler Schuhfabrik' op te richten in 1924.

Binst d'olympische spelen in Amsterdam verzagen z' al oenige atlete van schoen. In Berlijn, in 1936 drie Jesse Owens Adidas en won vier kier gewd!

Achter de machtsgreep van Hitler wierden de twee broers lid van den NSDAP. Binst WO.II verslechterde de release tussche de broers en Rudolf begost aan den overkant van den Aurach zijn eige fabrieke: Puma. In 1949 veranderde Adi Dassler de noame van 't bedrijf in Adidas.

De famieldevete dieldege 't drup in twee groepe. Het leverdege Herzogenaurach den bijnamen van "dorp der geboge nekken": iedereen liep noar den andere zijn schoenen te kijken, om te zien tot wa kamp dan ze behuurdegen. Achter 60 joar wierd de ruzie bijgeleid en speeldegen de werknemers een voetbalmatchke tege malkoar...

bakeliet: Leo Henricus Arthur Baekeland (Gent, 14 nov. 1863 - New York, 23 febr 1944) Amerikaans chemicus van Belgische origine. Vondt het Velox fotopapier en den bakeliet uit.

Bakeliet was goekuup en den ieste polymeer uuit gemoakt.
Zijn voader was ne Gentsche caféboas en schoenmaker. Lagere schoole Kramersplein, mee studiebuzze noar den Ottogracht. Op 21 joar doctoroatsdiplom UGent 'summa cum laude'. Geïnspireerd deur biografie Benjamin Franklin, migreert in 1891 naar de USA.

Verkocht zijn patent op Veloxfotopapier aan Eastman Kodak Company.

Mee formaldehyde kost hij het bakeliet ontwikkelen, een fenolhars mee den officiële noame: polyoxybenzylethyleenglycolanhydride en kreeg in 1909 zijn patent op bakeliet. Hij werd daardoor multimiljonair.

Loater wierd hij al moar excentrieker, moaktege dikkels ruuze mee zijne zeune over luun en irfrechten. In 1939 verkocht hij zijn fabrieken aan de Union Carbide and Carbon Corporation. Achter zijn pensioen wierd hij ne soort kluizeneere die nog zuust uit blekkene duizend at...

In 1944 sterft hij in een sanatorium aan een hessebloeiinge.

Ampère: De ampère es d'ienheid van struumstirkte, genoemd noar André-Marie Ampère (1775-1836) Frans natuur- en wiskundige. Wordt beschouwd als Iene van de grondleggers van 't elektromagnetisme en den elektrodynamica.

Op zijn 18e geroakt zijne keunijnksgezinde voader betrokken bij de Franse revoluuse. Hij wordt in 'openbaar terechtgesteld wegens verraad. In 1799 trewt hij mee Julie Carron, moar zijn vrewe stift wrie jonk.

In 1801 doceert hij in Bourg-en-Bresse natuurkunde en astronomie en loater wiskunde in Lyon. In 1814 lid van de Academie des Sciences. In 1824 professor experimentele natuurkunde aan het College de France. Stierf op 61-joarige leeftijd in Marseille. Begroaven op de Cimmetiere de Montmartre, Parijs.

Noar hem zijn de basiseenheid Ampère en de wet van Ampère genoemd. Hij es iene van de 75 Fransen wienze noame op den Eifeltore gegrift staan.

bintje: Bintje is een aardappelras dat in 1905 door de hoofdonderwijzer Kornelis Lieuwes de Vries, uit Suameer in Friesland, uit een kruising van 'Munstersen' met 'Fransen' werd gekweekt. Het ras kwam in 1910 voor het eerst in de handel.

Het is een middenvroeg rijpende aardappel met een goede knolvorm en uitstekende consumptiekwaliteit. Ze zijn zowel geschikt voor de verse consumptie als voor de aardappelindustrie (friet en chips). De blanke knollen zijn groot, lang-ovaal en vrij vlakogig. Ze zijn lichtgeelvlezig van kleur. Ze hebben een neutrale smaak en zijn vrij vast in de kook.

De Vries noemde zijn nieuwe aardappelrassen naar zijn kinderen, leerlingen en oud-leerlingen. Zo werd in 1905 het ‘bintje’ vernoemd naar de toen 17-jarige Bintje Jansma, dochter van Minke en Teade Jansma. Ze werd in 1888 geboren en was 88 jaar oud toen ze in 1976 in een rusthuis in Franeker stierf. Verder waren er ook bijvoorbeeld het 'trijntje' en de 'sipe'.

den Dieselmoteur: Rudolf Christian Karl Diesel (Parijs, 18 maart 1858Het Kanaal, 29 september 1913) was een Duitse werktuigbouwkundige. Hij is de uitvinder van de dieselmotor.

Diesel werd geboren in Frankrijk als de zoon van Theodor Diesel en Elise Strobel, Duitse migranten die in 1848 op de vlucht waren geslagen voor de Duitse revolutie. Vader Diesel was een goed verdienende zelfstandige leerbewerker en boekbinder. Maar toen in 1870 de Frans-Pruisische oorlog uitbrak, was hun gezin vanwege hun Duitse afkomst in Frankrijk ongewenst, zodat ze tijdelijk naar Londen vertrokken.

De jonge Diesel ging alleen bij een oom in het Beierse Augsburg wonen. Deze oom was een docent wiskunde, die zijn begaafde neefje verder liet studeren aan de Technische Universiteit München, waar hij in 1880 afstudeerde.

Na zijn afstuderen werd Diesel assistent van zijn voormalig hoogleraar Carl von Linde, en werkte mee aan de ontwikkeling van moderne koeltechniek. In 1881 werd hij directeur van het productiebedrijf. In de daaropvolgende jaren bleef hij voor Linde apparatuur ontwikkelen, en verwierf vele patenten in Duitsland en Frankrijk.

In 1890 verhuisde Diesel met zijn familie naar Berlijn, waar hij de onderzoek- en ontwikkelingsafdeling van de Linde's bedrijf ging leiden. Hij nam ook plaats in de raad van bestuur van enige andere bedrijven. Hiernaast deed hij eigen onderzoek. Op basis van de theorie van de thermodynamica wilde hij een efficiëntere motor ontwikkelen, en kwam daarbij tot de ontwikkeling van de verbrandingsmotor. In 1892 vroeg hij hiervoor zijn eerste patent aan in Berlijn.

Op 29 september 1913 verdween Diesel onder verdachte omstandigheden van het stoomschip de SS Dresden dat van Antwerpen naar Harwich voer. Hij was met zijn vriend Georges Carels op weg naar de aandeelhoudersvergadering van zijn Consolidated Diesel Manufacturing company. Tevens zou hij de eerste paal slaan voor een Britse Diesel-fabriek en overleg plegen met de marine aldaar over het inbouwen van dieselmotoren in onderzeeërs. 's Avonds dineerde hij nog met vrienden, 's ochtends was hij spoorloos. Zijn bagage stond onaangeroerd in zijn hut, het bed was onbeslapen. Vreemd genoeg bleek bij het onderzoek dat de naam Diesel niet voorkwam op de passagierslijst. Waarschijnlijk heeft Rudolf zelfmoord gepleegd, mogelijk vanwege zijn slechte financiële situatie. Er doen echter ook andere geruchten de ronde: de Duitse Geheime Dienst zou zijn contact met de Britse regering hebben willen verhinderen en grove middelen hebben gebruikt.

Een Nederlands loodsschip stuitte later op het lichaam van Diesel, maar borg het niet. Na het ontdaan te zijn van alle persoonlijke bezittingen werd het teruggegooid, zoals in die tijd gebruikelijk was. Zijn zoon zou deze bezittingen later identificeren als die van zijn vader.

Rond 1882 was Rudolf Diesel van plan om een motor met een veel hoger rendement dan de stoommachine te ontwikkelen. Het was Diesels idee om lucht tot een dusdanig hoge druk te comprimeren dat in die gecomprimeerde en daardoor zeer hete lucht ingespoten brandstof tot ontbranding zou komen, zonder ontstekingsmechanisme.

Op 28 februari 1892 werd Diesel patent nummer 67207 verleend op het idee in een verbrandingsmotor het brandstofmengsel door hoge compressie te ontsteken. Diesel heeft het idee voor zijn motor gepubliceerd in het boek Theorie en constructie van een rationelen warmte-motor.

Door het succes van zijn uitvinding raakte Diesel betrokken in verschillende patentdisputen, mede door overeenkomsten met een door Herbert Akroyd Stuart in 1890 uitgevonden machine. Na lange juridische strijd haalde Diesel zijn gelijk en werd zijn uitvinding bekend als de dieselmotor. Onderwijl werkte Diesel door aan de verdere ontwikkeling van zijn motor. Een Amerikaanse brouwer was de eerste commerciële gebruiker van de dieselmotor.

De Gentse firma Carels verwierf in 1894 als eerste ter wereld een licentie voor de bouw van dieselmotoren.

Na experimenten met poederkool, pindaolie en dierlijk vet bleek de Dieselmotor het beste te draaien op petroleum en later op een speciaal ontwikkeld aardolieraffinaat, dat dieselolie genoemd zou worden. De motor werd later dankzij de ontwikkeling van de inspuitpomp door Robert Bosch vooral een succes voor de zwaardere vervoermiddelen.

Aanvankelijk werden de motoren dus niet gebruikt voor de aandrijving van voertuigen, maar voor zogenaamd stationair gebruik (bijvoorbeeld de aandrijving van machines in een fabriek), dit heet ook wel industriemotor.

Pas in 1915 werd een dieselmotor ingebouwd in een MAN-vrachtwagen, waarna Mercedes-Benz vlak voor de Tweede Wereldoorlog de eerste Diesel-personenauto presenteerde.

wet van Murphy: Edward Aloysius Murphy jr. (Panamakanaalzone, 11 januari 1918 - 17 juli 1990) Amerikaanse ruimtevaartingenieur die aan veiligheid-kritieke systemen werkte en het bekendst is om de wet van Murphy die luidt:

"If there's any way they can do it wrong, they will" (in het Nederlands: als er een manier is waarop ze het verkeerd kúnnen doen, zúllen ze het doen).

De wet van Murphy wordt ook wel geciteerd als "Anything that can go wrong, will go wrong" (alles dat mis kan gaan, zal misgaan).

Tegenwoordig wordt met de wet van Murphy dikwijls een variant bedoeld die stelt dat "Als iets mis kan gaan, dan gaat het mis - op het slechtst denkbare moment."

Murphy was de oudste van vijf kinderen. Na het volgen van de hogeschool in New Jersey ging hij naar de United States Military Academy (West Point), waar hij in 1940 een diploma behaalde. Hetzelfde jaar nam hij dienst bij de United States Army en in 1941 volgde de proefopleiding van de United States Air Force.

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1947, ging Murphy werken bij het United States Air Force Institute of Technology en werd hoofd Onderzoek & Ontwikkeling bij het Wright Air Development Center of Wright-Patterson Air Force Base. Het was hier dat hij betrokken raakte in een hoge snelheid raketexperiment welke leidde tot de bekende wet van Murphy.

Er wordt gezegd dat Murphy zelf ongelukkig was met de populaire interpretaties en het grappige gebruik van zijn wet. Murphy was echter niet succesvol bij zijn pogingen om de wet toch meer serieus te nemen, en werd slachtoffer van zijn eigen wet.

Tijdens de jaren vijftig werkte Murphy aan diverse andere rakettests bij Holoman Air Force Base. Tijdens de jaren zestig werkte hij aan veiligheid en levensinstandhoudingssystemen voor het Apolloprogramma. Hij beëindigde zijn carrière met het werk aangaande proefveiligheid, en automatiseerde verrichtingssystemen op de Apache-helikopter.

masochisme: Leopold von Sacher-Masoch (Lemberg, 27 januari 1836 – Lindheim, 9 maart 1895) Oostenrijkse schrijver. Publiceerde ook onder de pseudoniemen Charlotte Arand en Zoe von Rodenbach.

Ridder Sacher-Masoch was een vertegenwoordiger van de lage Oostenrijkse adel en zoon van de politiechef van Lemberg, hoofdstad van Galicië nu Lviv Oekraïne. Hij studeerde rechten, wiskunde en geschiedenis in Graz. Hij nam deel aan de Italiaanse veldtocht van 1859 en werd na de Slag bij Solferino onderscheiden voor betoonde moed.

Sacher-Masoch vestigde zich als privatdozent in Lemberg, vervolgens in Graz, en publiceerde over historische onderwerpen. Later legde hij zich geheel toe op het schrijven van literair proza, waarmee hij in binnen- en buitenland aanzienlijke successen boekte. Zijn talrijke romans en novelles, in de trant van Ivan Toergenjev, waren moralistisch in vooruitstrevende zin, maar altijd onderhoudend. Hij was een tegenstander van antisemitisme, en gaf als een van de eersten een realistisch beeld van het leven van de Joden in Galicië. Zijn werk werd gewaardeerd door Victor Hugo, Émile Zola en Henrik Ibsen.

Sacher-Masoch is echter vooral bekend gebleven om zijn literaire uitbeelding van het verlangen naar seksuele onderwerping. Dit thema is in verschillende publicaties uitgewerkt, met name in de roman 'Venus im Pelz' (Venus in bont). Het verhaal verscheen in 1870, als onderdeel van de (onvoltooide) cyclus 'Das Vermächtnis Kains', waarin o.a. verschillende vormen van de liefde werden onderzocht.

In 1886 publiceerde de Grazer neuroloog Richard von Krafft-Ebing zijn studie Psychopathia sexualis. Hierin werd het verlangen naar seksuele onderwerping als psychiatrische stoornis beschreven onder de naam masochisme. Sacher-Masoch verzette zich tegen dit gebruik van zijn naam. Tevergeefs, want het begrip heeft alom ingang gevonden. Niet alleen voor zijn specifieke seksuele oriëntatie, die tegenwoordig gezien wordt als onderdeel van het complex BDSM, maar ook in het algemeen voor het verlangen naar pijn en vernedering.

kop van Jut: Hendrik Jacobus Jut (Den Haag, 19 juli 1851 - Leeuwarden, 12 juni 1878) was een kelner uit Den Haag, wiens hoofd (de kop-van-jut) spreekwoordelijk is geworden door een dubbele moord die hij pleegde op 13 december 1872.

Jut werd geboren in Den Haag als buitenechtelijk kind van Maria Geertruida Jut. Na wegens "lichaamsgebreken" uit militaire dienst te zijn ontslagen, ging hij omstreeks 1870 in Scheveningen als kelner werken. Daar kreeg hij een relatie met Christina Goedvolk (Delft, 14 maart 1847 - Haarlem, 26 juni 1926). Zij werkte in 1872 korte tijd als dienstbode bij de rijke weduwe Maximiliana Theodora van der Kouwen-ten Cate, die in 1862 een zesde van het vermogen van haar zus Geertruida Löschen-Ten Cate (eerder weduwe van de zeer welgestelde reder Jan Bonn) had geërfd met een huidige waarde van 356.900 €.

Christina werd in 1872 zwanger van Jut en het paar kreeg geldproblemen omdat hij zijn baan was kwijtgeraakt. Ze herinnerden zich de rijke weduwe, die de gewoonte had aan allerlei mensen, ook haar dienstbode, openlijk haar juwelen en andere bezittingen te laten zien. Ze besloten haar te beroven. Jut leende van zijn moeder tien gulden om zich twee pistolen en een dolk aan te schaffen. Het zou gebeuren op Sinterklaasavond, maar omdat de nieuwe dienstbode Leentje Beeloo argwaan kreeg, ging het niet door. Op 13 december 1872 toog hij opnieuw met Christina naar het huis van Van der Kouwen aan de Haagse Bogt van Guinea. Terwijl Christina op de bovenverdieping de weduwe afleidde stak hij eerst Leentje Beeloo dood. Daarna riep hij de oude dame naar beneden met de woorden "Mevrouw, Leentje is van d'r zelven gevallen" en doodde ook haar, nadat ze er eerst nog in geslaagd was hem te verwonden. Ze gingen ervandoor met kostbaarheden, effecten en geld.
Dagenlang was Den Haag in rep en roer. Een verdachte werd gearresteerd en de volkswoede richtte zich op hem. Hij probeerde zich in zijn cel op te hangen. Daarna werden nog twee personen opgepakt, maar eind 1873 moest de politie hen alle drie laten gaan.

Jut en Goedvolk trouwden op 19 februari 1873. Ze vertrokken naar New York, verkochten de sieraden voor 320 dollar en verzilverden de effecten voor ruim tienduizend dollar. Ze keerden al na twee maanden terug. Op 17 april 1873 liet het echtpaar zich inschrijven in het bevolkingsregister van Vught, waar op 2 juli 1873 hun dochter werd geboren. Maar het paar kende geen rust. In februari 1874 vertrokken de Juts naar Zuid-Afrika en in de herfst van dat jaar keerden ze opnieuw terug naar Nederland. Ze vestigden zich in Rotterdam, waar Hendrik een koffiehuis kocht.
In diezelfde maand praatte Jut zijn mond voorbij tegen een zekere Jan Roelfs, die zich had afgevraagd hoe het kwam dat hij zo rijk was. Al snel werden hij en zijn vrouw gearresteerd. Bij huiszoeking werd als onomstotelijk bewijs een brief gevonden die de vermoorde weduwe bewaard had van wijlen haar echtgenoot. De media-aandacht was enorm en Jut werd in de kranten gepresenteerd als de grootste, meest gewetenloze moordenaar uit de geschiedenis. In alle Haagse etalages konden de portretten van de "monsterlijke daders" worden bewonderd en in de boekhandel waren verschillende brochures over de zaak verkrijgbaar. De zaak trok niet alleen zoveel aandacht door de gruwelijkheid van de moord, maar ook door het gevoel van onveiligheid: het had twee en een half jaar jaar geduurd voordat de daders gevonden waren.

Uitspraak in het moordproces werd gedaan op 6 mei 1876. Jut werd bijgestaan door de advocaat Pieter Cort van der Linden, de latere voorzitter van de ministerraad. Hij kreeg levenslang voor dubbele moord. Veel mensen vonden dat niet genoeg. Zij wensten voor Jut de doodstraf, maar die was in 1870 afgeschaft. Uit angst voor een lynchpartij werd hij overgebracht naar de strafgevangenis van Leeuwarden, waar hij twee jaar later op 26-jarige leeftijd overleed.

Christina werd wegens diefstal veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis. Zij kwam in 1888 vrij, maar werd in 1890 opnieuw tot twee jaar cel veroordeeld omdat ze twee paraplu's en twee stukken zeep had gestolen. Zij vestigde zich in 1892 in Haarlem en hertrouwde op 4 maart 1896 met een Duitser. Haar dochter kreeg per Koninklijk Besluit van 14 juni 1898 – zij was toen 25 jaar en al getrouwd met een zekere Sonneville – ook de achternaam Münnemann, in plaats van de beruchte naam Jut.

Een kermisuitbater maakte de volkswoede te gelde door een attractie waarop mensen met mokerslagen hun woede konden afreageren kop-van-jut te noemen. Daardoor ontstond de uitdrukking: "de kop van Jut zijn", het moeten ontgelden, de zondebok zijn.

Het echte hoofd van Jut werd na zijn dood op sterk water gezet en is jarenlang te zien geweest in het anatomisch museum (het "Kabinet van Camper) van de Rijksuniversiteit Groningen. De fles waarin zijn hoofd werd bewaard was niet goed afgesloten, daardoor verdampte de alcohol en is het hoofd verloren gegaan. Het enige wat vandaag de dag nog resteert is een gipsen afgietsel van het hoofd.

de Nobelprijs: Alfred Bernhard Nobel (spreek uit: no-bél) (Stockholm, 21 oktober 1833 – San Remo, 10 december 1896) Zweeds chemicus en industrieel.

Het bekendst is zijn uitvinding van het dynamiet in 1866, hoewel hij ook een reeks andere explosiemiddelen heeft uitgevonden en gefabriceerd.

Het chemische element Nobelium is naar hem genoemd.
Nobel bepaalde in zijn testament dat van de rente van zijn kapitaal van circa 32 miljoen Zweedse kronen, elk jaar op zijn sterfdag (10 december) vijf Nobelprijzen moesten worden uitgereikt. Hiertoe moest de Nobelstichting worden opgericht. In zijn testament stelde hij vast dat de prijzen bestemd moesten zijn voor hen die in het afgelopen jaar aan de mensheid het grootste nut hebben verschaft.

Alfred werd geboren in Syockholm als derde zoon van Immanuel Nobel en Caroline Andrietta Ahlsell. iIn zijn kinderjaren kampte hij met zijn gezondheid. Het Duitse Museum voor Epilepsie noemt Nobel bij de beroemde figuren die leden aan deze aandoening.
Het gezin Nobel, met een nog jonge Alfred, trok naar Sint-Petersburg, waar vader Nobel een machinefabriek begon. In 1859 werd deze fabriek vanwege slechte resultaten overgedragen aan de tweede zoon, Ludvig Nobel (1831-1888), die het bedrijf wel tot grote bloei wist te brengen. Hierna keerde Alfred met zijn vader terug naar Zweden en begon met een studie over explosieven en in het bijzonder zoekend naar een methode voor veilige productie van nitroglycerine in vaste vorm, in plaats van vloeibare vorm, voor gebruik in staven. Er vonden verschillende onbedoelde explosies plaats in de fabriek van de familie Nobel, en door een fatale ontploffing werden in 1864 Alfreds jongere broer Emil en een aantal werknemers gedood. Niet lang daarna vond Nobel alsnog een veilige methode om nitroglycerine tot ontploffing te brengen: vermengd met diatomeeënaarde (als absorberend medium) bleef het stabiel tot ongeveer 35°C. Nobel noemde de stabiele springstof "dynamiet" en werd al snel schatrijk door de verkoop. Naast mijnbouwbedrijven waren ook wapenfabrikanten grote afnemers.

In 1888 woonde Nobel in Parijs en las op 13 april in een plaatselijke krant dat hij was overleden (men verwarde Alfred met zijn broer Ludvig Nobel die inderdaad pas gestorven was) en in zijn necrologie werd hij betiteld als de ‘handelaar in de dood’, die dankzij zijn uitvinding van dynamiet rijk werd van het oorlogsleed dat hij de mensheid aandeed. Dat bericht had een grote invloed op hem wat hem aanzette om te proberen zijn naam te zuiveren. Hij veranderde uiteindelijk in 1895 zijn testament zo dat zijn nalatenschap gebruikt moest worden voor wat uiteindelijk de Nobelprijzen werden voor natuurkunde, scheikunde, geneeskunde, letterkunde en de vrede.

Minder bekend is het feit dat Alfred Nobel ook toneelschrijver was, en ondanks het ontbreken van voortgezet onderwijs, op eigen kracht een brede talenkennis ontwikkelde: naast Zweeds kende hij ook Frans, Russisch, Engels, Duits en Italiaans. Hij kon in het Engels zelfs poëzie schrijven. Zijn (overigens enige) toneelstuk (Nemesis), een tragedie in vier bedrijven over Beatrice Cenci, gedeeltelijk geïnspireerd op Percy Bysshe Shelleys tragedie The Cenci, werd gedrukt toen hij stervende was. Op drie exemplaren na werd de hele voorraad onmiddellijk na zijn dood vernietigd, omdat het als schandelijk en blasfemisch beschouwd werd. De eerste werkelijk gepubliceerde editie (tweetalig Zweeds-Esperanto) werd gepubliceerd in Zweden in 2003. Het toneelstuk is sindsdien niet vertaald in andere talen dan het Esperanto.
In 1891 kocht Alfred Nobel te San Remo in Italië, de in 1870 onder architectuur van architect Filippo Grossi gebouwde villa die hij "Mijn nest" noemde. Hij wilde er na al zijn reizen en ondernemingen tot rust komen. In de tuin van het enorme, aan zee grenzende, park bouwde hij zijn laboratorium. Hij deed regelmatig ontstekingsproeven in zee, hetgeen hem geen vrienden onder zijn buren opleverde. De villa is in 2002 na een grondige restauratie heropend en kan thans door het publiek worden bezocht. Villa Nobel is in handen van de provincie Imperia en er worden regelmatig exposities gehouden. Ook is een deel van het huis heringericht met zijn oorspronkelijke meubels.

Alfred Nobel werd begraven op het kerkhof Norra in Stockholm.
Nobels naam is nog te vinden in door hem opgerichte bedrijven zoals Nobel Industries, dat later opging in het AkzoNobelconcern.
In de Noorse hoofdstad Oslo wordt jaarlijks op de sterfdag van Alfred Nobel, 10 december, de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt; de overige Nobelprijzen worden op dezelfde dag in de Zweedse hoofdstad Stockholm uitgereikt. De winnaars van de prijzen worden begin oktober bekendgemaakt. Sinds 1969 wordt een naar Alfred Nobel vernoemde economieprijs door de Sveriges Riksbank uitgereikt.

de wet van Ohm: Georg Simon Ohm (Erlangen, 16 maart 1789München, 6 juli 1854) Duits wis- en natuurkundige. Is bekend geworden door de naar hem genoemde Wet van Ohm waarin de relatie tussen elektrische spanning, elektrische stroom en weerstand wordt uitgedrukt. Tevens is de eenheid van de elektrische weerstand - de ohm - naar hem genoemd.

Georg Ohm werd geboren in een Beiers protestants gezin als zoon van Johann Wolfgang Ohm, een slotenmaker. Hoewel zijn ouders weinig opleiding hadden genoten, was Georgs vader een gerespecteerd man die zichzelf tot een hoog niveau had opgeleid. Hierdoor kon hij zijn kinderen een goede opleiding meegeven. Slechts drie kinderen overleefden de kinderjaren: Georg, zijn broer Martin (1792-1872), die een bekend wiskundige zou worden, en zijn zuster Elizabeth Barbara.

Vanaf hun vroege jeugd werden Georg en Martin door hun vader onderwezen in wiskunde, natuurkunde, scheikunde en filosofie. Van zijn elfde tot aan zijn vijftiende jaar ging Georg naar het Gymnasium in Erlangen en daarna, in 1805, naar de universiteit van Erlangen. In plaats van zich te concentreren op zijn studie hield Georg zich zelf liever bezig met dansen, schaatsen en biljarten. Georgs vader, kwaad dat zijn zoon zijn studiekans aan het verwaarlozen was, stuurde hem naar Zwitserland waar Georg wiskundeleraar werd op een school van het voormalige klooster Gottstatt bij Nidau.

Op advies van Karl Christian von Langsdorf, professor aan de universiteit van Erlangen, ging Ohm de werken lezen van Euler, Laplace en Lacroix. In maart 1809 verliet hij Gottstatt om privéleraar te worden in Neuchâtel. Twee jaar later keerde hij terug naar de universiteit van Erlangen.

Zijn tussentijdse studies hadden hem een goede uitgangspositie gegeven voor het binnenhalen van zijn doctoraat op 25 oktober 1811. Direct daarna werd hij opgenomen in de onderwijsstaf als docent wiskunde. Na drie semesters gaf Ohm zijn universitaire baan op, vanwege de matige verwachtingen en het slechte salaris. De Beierse overheid bood hem een baan aan als leraar op een 'Realschule' (toen een school voor hoger beroepsonderwijs) in Bamberg.

Ongelukkig met zijn baan begon Ohm een basisboek over geometrie te schrijven om zijn ware kwaliteiten aan te tonen. Zoals gebruikelijk in die tijd zond hij het manuscript naar koning Wilhelm III van Pruisen. Tevreden met Ohms werk werd hij op diens aanbeveling in 1817 docent aan het Driekoningengymnasium van Keulen. Om recht te doen aan de goede reputatie van deze school voor wetenschappelijke vorming vond Ohm het noodzakelijk zowel natuurkunde als wiskunde te onderwijzen. Het laboratorium was goed uitgerust zodat hij zich goed natuurkundig onderzoek kon doen. Als zoon van een slotenmaker had Georg reeds enige praktische ervaring met mechanische instrumenten. Apparaten die hij nodig had maakte hij zelf.

In 1826 werd hij leraar aan de krijgsschool te Berlijn en in 1833 professor aan de Technische Hogeschool in Neurenberg, die hij vanaf 1839 als directeur leidde en die tegenwoordig zijn naam draagt. In 1849 vertrok hij naar de Ludwig Maximilians-Universiteit in München waar hij eerst buitengewoon en in 1852 gewoon hoogleraar in de experimentele natuurkunde werd. Pas toen, twee jaar voor zijn overlijden, kreeg Ohm de positie waar hij zijn hele leven naar had gestreefd.


Ohms grootste belangstelling was elektriciteit, waarvan de ontwikkeling na de ontdekking van de batterij door Alessandro Volta in een versnelling was gekomen. Hij dacht dat Joseph Fouriers warmtetheorieën ook van toepassing moesten zijn op de elektrische stroom. Een warmteoverdracht tussen twee punten wordt niet alleen bepaald door het temperatuurverschil tussen deze punten, maar ook door het geleidingsgedrag van het materiaal ertussen.

Om zijn aanname te testen liet hij stroom lopen door draden van verschillende lengtes. Hij ontdekte dat de stroomsterkte kleiner werd indien de lengte toenam. Ohms logica was dat naarmate een draad langer is, het moeilijker is voor de elektriciteit om zich een weg door de draad te banen, zodat er meer spanning nodig is om die weg te kunnen afleggen. Ook ontdekte hij dat de stroom anders was bij verschillende metalen en draaddiktes.

In 1826 toonde Ohm aan dat de stroomsterkte in een draad recht evenredig is met de aangelegde spanning en omgekeerd evenredig met de weerstand van de draad. Deze Wet van Ohm verscheen in het beroemde boek Die galvanische Kette, mathematisch bearbeitet (De galvanische keten, wiskundig benaderd) (1827) waarin hij zijn complete theorie gaf over elektriciteit.

Hoewel zijn werk de theorie en toepassing van elektrische stromen sterk heeft beïnvloed, werd het destijds koeltjes ontvangen. Ondanks zijn pogingen lukte het hem niet de oudere Duitse natuurkundigen ervan te overtuigen dat zijn wiskundige benadering de enig juiste was. Ondanks de vele proeven die ze deden met stroom en spanning beschouwden wetenschappers het als twee afzonderlijke verschijnselen. In 1834 bevestigde de Fransman Claude Pouillet zijn wet en leidde hiervan de wet van Pouillet af. In het buitenland werd het werk van Ohm wel geaccepteerd. De Amerikaan Joseph Henry zag dat de wet van Ohm alle onduidelijkheden omtrent elektrische schakelingen wegnam. In zijn thuisland moest Ohm twintig jaar wachten op erkenning. Geen sant dus in eigen land...

Volt: Graaf Alessandro Giuseppe Antonio Anastasio Volta (Como, 18 februari 1745Camnago, bij Como, 5 maart 1827) was een Italiaans natuurkundige die bekend is geworden door zijn ontdekking van de elektrische batterij ofwel de voltaïsche cel (Zuil van Volta). Hij werd in 1774 rector van het gymnasium en hoogleraar in de natuurkunde te Como en in 1779 hoogleraar in de natuurkunde te Pavia. De eenheid van spanning (volt) is naar hem genoemd.

Volta, telg uit een adellijke katholieke familie, werd geboren in stad Como in het toenmalige Oostenrijks-Lombardije, later het koninkrijk Lombardije-Venetië, nu behorend tot Italië. Zijn vader, Filippo Volta, was elf jaar novice bij de jezuïeten geweest voordat hij de vrome freule, Maria Maddalena dei Conti Inzaghi, huwde. Alessandro was één van hun negen kinderen, van wie er vijf zouden toetreden in kerkelijke dienst.

Als kleuter zag het er niet naar uit dat hij een wonderkind zou worden. Tot zijn vierde jaar kon hij nog niet spreken en zijn familie was ervan overtuigd dat hij een achterblijver was. Maar in zijn zevende jaar, na het overlijden van zijn vader, begon hij vooruit te gaan.

In zijn geboortestad ging Volta ook naar de middelbare school waar taal en literatuur centraal stonden. Als scholier schreef hij gedichten in het Frans en Italiaans en oden in het Latijn. Volta raakte geïnteresseerd in elektriciteit, voerde experimenten uit en las alles wat hij daarover in handen kon krijgen. Een bevriende kanunnik, Giulio Cesare Gattoni, verschafte hem de benodigde middelen en hij mocht gebruikmaken van diens laboratorium.

Op 18-jarige leeftijd correspondeerde hij al met hoogleraren en professoren over elektriciteit. De vi attractiva ignis electrici ac phaenomenis inde pendentibus (1769) was zijn eerste wetenschappelijke publicatie.

Van 1776-77 richtte hij zich op de scheikunde, ontdekte in 1778 het brandbare moerasgas methaan en deed er experimenten mee zoals het ontsteken van gassen met een vonk in een gesloten vat. In 1779 werd hij benoemd tot professor natuurkunde aan de universiteit van Pavia, een leerstoel die hij bijna 40 jaar zou bekleden. Hier zette hij zijn werk voort op het gebied van statische elektriciteit en vond hij de naar hem vernoemde zuil uit.

Volta maakte verscheidene reizen door Europa, o.a. naar Nederland. Na een van zijn reizen voerde hij in Lombardije de aardappelteelt in.

Volta trouwde in 1794 met Teresa Peregrini (1764-1841), de jongste dochter van graaf Ludovico Peregrini. Ze kregen drie zonen, Giovanni, Flaminio en Zanino

In 1775 verbeterde en populariseerde Volta de elektrofoor, een apparaat om statische elektriciteit te produceren. Deze bestaat uit een diëlektrische plaat van eboniet en een losse metalen plaat met een geïsoleerd handvat. Nadat de ebonieten plaat was opgeladen kon men er elektrische lading van onttrekken zonder dat de lading van de diëlektrische plaat verdwijnt. Hoewel Volta vaak genoemd wordt als de uitvinder ervan, was het de Zweedse professor Johan Carl Wilcke die het instrument reeds in 1764 uitvond.

In 1786 kwam Italiaanse anatoom Luigi Galvani erachter dat de spieren in de poten van een dode kikker gingen trillen als ze in contact kwamen met twee verschillende metalen. Galvani dacht hierdoor dat elektriciteit een biologisch verschijnsel was en werd opgewekt in spieren. Volta dacht echter dat elektriciteit anorganisch was en dat twee verschillende metalen voor stroom zorgen.

Om dit te bewijzen bouwde Volta in 1800 een toestel samengesteld uit een aantal kommen, gevuld met een zoutoplossing, die waren doorverbonden met koperen en zinken draden. Volta liet zien dat door een gesloten kring een stroom liep; hij had een apparaat gebouwd dat een ononderbroken elektrische stroom kon afgeven. Later maakte hij een eenvoudiger ontwerp dat uit plaatjes koper en zink bestond, gescheiden door een schijfje karton gedrenkt in een zoutoplossing. Deze kolom van metalen en karton werd de Zuil van Volta genoemd (zie afbeelding) en was de voorloper van de moderne batterij.

Volta stuurde een beschrijving van zijn uitvinding naar Joseph Banks, voorzitter van de Royal Society in Londen en al snel gingen velen in Engeland het onderzoeken. Zijn uitvinding leidde tot vele nieuwe ontdekkingen, van elektrolyse – het scheikundig ontleden van stoffen door middel van elektriciteit – tot de uitvinding van de eerste elektromotor door Michael Faraday.

Van de Royal Society, waarvan hij sinds 1791 lid was, kreeg Volta in 1794 de Copley Medal. In 1810 maakte Napoleon hem graaf voor zijn verdiensten op het gebied van elektriciteit, verleende hem de medaille van het Legioen van Eer en benoemde hem tot senator van Lombardije.[1] In 1814 werd hij uit politieke overwegingen uit het hoogleraarschap ontzet, maar in 1815 werd hij benoemd tot directeur van de filosofische faculteit van de universiteit van Padua, welke functie hij tot 1819 vervulde.

Zijn bijdrage aan het begrip elektriciteit was zo belangrijk dat de eenheid van elektrische spanning, de volt, in 1881 naar hem werd vernoemd. Ook het mineraal voltaïet werd naar hem vernoemd. Volta stond afgebeeld op het Italiaanse bankbiljet van 10.000 lire.

groaden Celsius: Dit is een temperatuurschaal vernoemd naar de Zweedse astronoom Anders Celsius (1701-1744), die deze schaal voor het eerst voorstelde in 1742.

De Celsiusschaal is gedefinieerd met de volgende twee ijkpunten:
De temperatuur waarbij water bevriest bij een luchtdruk van 1 bar is gedefinieerd als 0 °C (0 graden Celsius).
- De temperatuur waarbij water kookt bij een luchtdruk van 1 bar is gedefinieerd als 100 °C.
- Het bereik hiertussen wordt verdeeld in 100 gelijke delen.

Oorspronkelijk had Celsius voor ogen dat het vriespunt van water bij 100° zou liggen en het kookpunt bij 0°. Anderen (mogelijk Carolus Linnaeus, Daniel Ekström of Martin Stromer) zagen dat liever anders, wat dan ook gebeurde.

Watt: James Watt (Greenock (Schotland), 19 januari 1736 – Heathfield Hall bij Birmingham, 25 augustus 1819) was een Schotse ingenieur die wordt beschouwd als de uitvinder van de moderne stoommachine. Maar ook is hij de uitvinder van het eerste kopieerapparaat, waar hij in 1781 patent op kreeg.

Zijn vader was onder meer scheepsbouwer en zijn moeder leerde hem het nodige omdat James te zwak was om naar school te gaan. Nadat Watt als elfjarige op school kwam is hij een paar keer van school gewisseld. De middelbare school deed hij in Greenock, waar hij goed werd in wiskunde. Omdat in Greenock geen passende opleiding was ging hij in Glasgow studeren. Daar werd hem duidelijk gemaakt dat iemand met zijn capaciteiten naar Londen zou moeten om te studeren. Daar studeerde hij dan ook af. In 1756 keerde Watt om gezondheidsredenen (reuma en migraine door oververmoeidheid) terug naar Glasgow.

Ergens in 1763 of 1764 repareerde Watt een stoommachine van Newcomen en begon hij manieren te bedenken om deze te verbeteren. In 1769 kreeg hij een patent op deze verbeteringen. Een specifieke toepassing van de stoommachine van Watt is te vinden in de stoomlocomotief, waar hij in 1784 een patent op kreeg.

In 1800 ging Watt met pensioen. Vanaf die tijd leefde hij in Heathfield Hall, bij Birmingham. Hier overleed hij op 25 augustus 1819 op de leeftijd van 83 jaar.

Er bestonden in die tijd al stoommachines. Zo bouwde Thomas Newcomen in 1712 een stoommachine voor het oppompen van water uit de mijnen. Het waren pogingen om met stoom arbeid te verrichten. Deze vroege 'machines' hadden een rendement van minder dan één procent. Dit leidde meer tot verspilling van brandstof dan tot enige nuttige prestatie.

Ergens in 1763 of 1764 repareerde Watt een Newcomen-stoommachine en begon manieren te bedenken om deze te verbeteren. Watt besefte dat bij een werkzame machine de afkoeling buiten de cilinder moest plaatsvinden. Hij verbond een aparte 'condensor' aan zijn apparaat die hij gekoeld hield en de efficiëntie sprong omhoog naar 8%. Met latere verbeteringen, waaronder het gebruik van stoomdruk in plaats van atmosferische druk aan de drukzijde haalde hij uiteindelijk 19% en daarmee had hij een werkende stoommachine. In 1769 kreeg Watt een patent op deze verbeteringen. Dit jaartal komt in de geschiedenisboeken het vaakst voor als de datum waarop de stoommachine is uitgevonden.

De ondernemer Matthew Boulton, eigenaar van een grote fabriek, gaf Watt opdracht om een stoommachine te bouwen. Deze eerste Watt-stoommachine werd een groot succes. In 1774 begonnen Boulton & Watt gezamenlijk een bedrijf in Soho, een plaats bij Birmingham, waar ze de verbeterde stoommachines produceerden. Men kan stellen dat Watt hiermee de industriële revolutie mogelijk maakte, die het leven van de mens op aarde onomkeerbaar veranderd heeft. Tot die tijd werd nog vrijwel alle energie geleverd door menselijke en dierlijke spierkracht. Het grote voordeel ten opzichte van de al wel bekende watermolens en windmolens was, dat energie nu beschikbaar kon zijn op in principe elke gewenste tijd en plaats.

Watt is degene die de paardenkracht als eenheid van vermogen introduceerde voor het classificeren van de stoommachines. Zijn versie van de eenheid komt overeen met 550 foot-pond per seconde (735,5 watt). Vanuit het toenmalige wetenschappelijk oogpunt was zijn werk niet goed te begrijpen, maar een latere analyse door mensen als Carnot en Clapeyron van zijn empirische triomf legde de grondslag voor de thermodynamica.

Molotovcocktail: Vjatsjeslav Michajlovitsj Molotov (Russisch: Вячесла́в Миха́йлович Мо́лотов) (Koekarka (gouvernement Vjatka), 9 maart [O.S. 25 februari] 1890 - Moskou, 8 november 1986) was een Sovjet-Russisch revolutionair en later voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen (premier 1930-1941) en minister van Buitenlandse Zaken in de Sovjet-Unie. Hij was medeverantwoordelijk voor de Holodomor en de Grote Zuivering. Hij werd in het bijzonder bekend door het Molotov-Ribbentroppact, dat hij in naam van Stalin sloot met nazi-Duitsland in 1939.
Tijdens de machtsstrijd die ontstond na de dood van Lenin in 1924, bleef Molotov een trouwe volgeling van Stalin in zijn strijd tegen eerst Leon Trotski, later Lev Kamenev en Grigori Zinovjev en uiteindelijk Nikolaj Boecharin. Hij groeide uit tot een leidende figuur in de "Stalinistische cirkel" van de partij.

Na het Verdrag van München en de daaropvolgende invasie van Tsjecho-Slowakije door Hitler in 1938, besloot Stalin in 1939 dat de uitbreiding van de Sovjet-Unie baat had bij een verdrag met Hitler. In mei 1939 werd Minister van Buitenlandse Zaken Maksim Litvinov vervangen door Molotov. Molotov bleef hoofd van de Raad van Volkscommissarissen tot mei 1941, toen Stalin zichzelf aanstelde als officieel hoofd van de Sovjetregering.
Aanvankelijk wees Hitler diplomatiek sovjethints af dat Stalin een verdrag wilde, maar begin augustus gaf hij zijn Minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop toestemming om serieuze onderhandelingen te starten. Op 18 augustus werd een handelsverdrag ondertekend en op 22 augustus vloog von Ribbentrop naar Moskou om een formeel niet-aanvalsverdrag te sluiten. Hoewel dit verdrag bekend werd als het Molotov-Ribbentroppact, functioneerden Molotov en von Ribbentrop slechts als agenten voor hun leiders, Stalin en Hitler. Het belangrijkste onderdeel van het verdrag was een geheim protocol dat de onderlinge verdeling van Polen, Finland en de Baltische landen tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie bepaalde, alsook de annexatie van Bessarabië (toen onderdeel van Roemenië, nu Moldavië) door de Sovjet-Unie. Dit protocol gaf Hitler het groene licht voor zijn invasie van Polen, die dan ook op 1 september begon.

In de Sovjet-Finse Oorlog, leidden een combinatie van felle Finse tegenstand en fouten door de militaire Sovjetleiding ertoe dat Finland weliswaar delen van zijn gebied verloor, maar niet zijn onafhankelijkheid. Tijdens dit conflict bedachten de Finnen het woord "Molotovcocktail" voor een zelfgemaakt brandwapen dat kon worden gebruikt tegen tanks.

Een molotovcocktail is een met brandbare stof gevulde glazen fles die via een lont of lap stof wordt ontstoken. De herkomst van dit wapen ligt waarschijnlijk in de Spaanse burgeroorlog waar deze simpele maar doeltreffende bom door de troepen van Franco gebruikt werd als antitankwapen.

Hij vergezelde Stalin naar de conferenties van Teheran (1943), Jalta (1945) en Potsdam (nadat Duitsland de oorlog had verloren). Hij vertegenwoordigde daarnaast de Sovjet-Unie bij de Conferentie van San Francisco, waar de Verenigde Naties werden opgericht. Zelfs tijdens de periode dat het geallieerde verbond gold, stond Molotov bekend als een harde onderhandelaar en vastberaden verdediger van de belangen van de Sovjet-Unie, waarbij hij de wensen van Stalin uitvoerde.

Amerikaanse  Dime Novels                                                                           centenblad

holhuizeke: 'hol huisje' in het A.N. slaat op de zaaddoos van de klaproos, slaapbol of papaver (Papaver somniferum. Daaruit wordt heroïne gewonnen. Vroeger maakte men daar een aftreksel van en doopte men het fopspeen van de kinderen daarin opdat ze goed zouden slapen. Vandaar het gezegde: "'k Goa eu wa ollhuizekes geve, oas ge nie stille zijt!"

Raffasol: "Es mij da ne raffasol" A.N. iemand die vaak apenstreken uithaald. Het woord is afkomstig van de Franse anarchist Ravachol


Ravachol (pseudoniem voor François Claudius Koënigstein; Saint-Chamond, 14 oktober 1859Montbrison, 11 juli 1892), Frans anarchist.


Jonge jaren: Ravachol werd geboren als zoon van een Nederlandse arbeider uit Heerlerheide, Jean Adam Koënigstein, en de Franse Marie Ravachol. Van kindsbeen af werd hij al geconfronteerd met armoede en sociaal onrecht. Zijn vader verliet het gezin en zijn moeder bleef achter met vier kleine kinderen. Hij begon al op zijn twaalfde met werken, en werd al snel overtuigd atheïst, socialist en later anarchist. Ook kwam hij al op jonge leeftijd in aanraking met de politie vanwege crimineel gedrag. Een aantijging van moord kon niet worden bewezen, maar hij werd niettemin in 1891 veroordeeld vanwege grafschennis, diefstal, valsemunterij en smokkelarij. Begin 1892 wist hij echter te ontsnappen.


Bomaanslagen: Toen begin 1892 ook een hele serie bomaanslagen plaatsvond in Parijs (waarvan die op de rechter die een aantal anarchisten had veroordeeld vanwege betrokkenheid bij een bloedbad tijdens de demonstratie op 1 mei 1892 in Clichy het meest spraakmakend was), werd via een infiltrant in anarchistische kringen snel duidelijk dat Ravachol de dader moest zijn. Er volgde een uitgebreide opsporingsactie en uiteindelijk werd hij op aangeven van een bediende van café-restaurant ‘Maison Véry’ opgepakt (waarna het café ook zelf doelwit werd van een bomaanslag).


Eerste proces:  Tijdens de op de arrestatie volgende verhoren van Ravachol en later tijdens diens proces, toonde hij zich een groot redenaar en gaf uitgebreide ‘colleges’ over sociale misstanden en anarchisme. Hij verdedigde zich tijdens zijn proces op geen enkele wijze, maar legde vooral uit waarom hij tot zijn daden was gekomen. “Het doel dat ik heb willen bereiken met mijn terreurdaden is de huidige maatschappij de ogen te openen voor het lijden van velen in de maatschappij”, betoogde hij. Tegen de algemene verwachting in bleek de rechter gevoelig voor Ravachols pleidooi (of misschien was hij wel bang zelf slachtoffer te worden van een aanslag) en veroordeelde hem vanwege ‘verzachtende omstandigheden’ niet ter dood maar tot dwangarbeid.


Tweede proces en terechtstelling:  Na dit vonnis was de zaak Ravachol echter nog niet gesloten. Omdat hij eerder uit de gevangenis was ontsnapt, werd zijn oude zaak heropend en moest hij opnieuw voor de rechter verschijnen, nu vanwege grafschennis, diefstal en opnieuw vanwege de eerder niet bewezen geachte moord. Tijdens dit tweede proces probeerde hij het op dezelfde wijze als tijdens het eerste proces: opnieuw kwam hij met vurige betogen waarin hij de reden van zijn daden uitlegde. Zo stelde hij met betrekking tot de moord op de rijke 93-jarige Jacques Brunel die 'de kluizenaar' werd genoemd (en die hij nu toegaf) dat hij zo “geld dat nutteloos was geworden weer in roulatie bracht”, en met betrekking tot een grafschennis dat je “geen doden met juwelen begraaft als er kinderen zijn die van honger omkomen”. Dit keer echter toonde de rechter geen clementie en veroordeelde hem tot de guillotine. Op 11 juli 1892 werd hij terechtgesteld. Ravachol had gehoopt nog een laatste proclamatie te kunnen doen, maar dat werd hem niet vergund. Terwijl de bijl viel riep hij nog “Leve de re…”. Het politierapport vermeldt dat hij nog “Leve de republiek” had willen roepen, maar waarschijnlijker is dat dit “Leve de revolutie” zal zijn geweest.


Nasleep: De zaak Ravachol werd breed uitgemeten in de pers (niet alleen in Frankrijk maar ook internationaal), volgens historicus George Blond mede omdat zijn naam “als een dolksteek boorde in het onderbewustzijn van de door de vele explosies toch al opgewonden Parijse bevolking”. In de jaren tussen begin 1892 en medio 1894 vonden in Parijs tientallen anarchistische aanslagen plaats.

Kort na Ravachols terechtstelling werd het lied ‘La Ravachole’ (op de wijs van ‘La carmagnole’: “Dansons la Carmagnole, vive le son du canon”) tot een soort lijflied van de anarchisten. De beginregels luiden  hier: “Dansons la Ravachole. Vive le son d’l’explosion”.

Ravachol, 1892, politiefoto                          Huis van rechter Bûlot na de aanslag                       Arrestatie van Ravachol

martico, marteko: aap, kwajongen.

Diminutief (verkleinwoord, koosnaam) van de voornaam Martin. In de dierenfabels was Martijn nl. de naam van de aap, daar ook wel eens marte, merte of merteken, marteken of marteko (> martico) genoemd.

Bagattenstraat

Alexander-Karel Evrard schrijft hierover:

Straatnamen zijn meestal oude, spontaan gegroeide plaats-aanduidingen waarvan de betekenis niet altijd meer duidelijk lijkt of de oorsprong zelfs niet meer met zekerheid te achterhalen valt. Vooral in oude steden als Gent kan dit wel eens opvallend voorkomen. Daarbij moet men er ook meermaals mede rekening houden dat de oorspronkelijke, de oude of echte benamingen in de loop der tijden gewijzigd, geëvolueerd, aangepast, gemoderniseerd, of zelfs gewoon verkeerd geïnterpreteerd, verkeerd begrepen of vertaald werden.


Het is vooral de verdienste van schepen Jozef Vermeulen geweest, aan een aantal Gentse straten hun authentieke benaming terug te schenken (1942). Nadien heeft ook rijksarchivaris Maurits Gysseling met zijn studie “Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen” (1954) een belang- rijke bijdrage tot die kennis geleverd.

Wat de vertalingen betreft, stammen deze hoofdzakelijk uit de periode van het Frans Bewind (waaronder wij vanaf 1795 aangehecht waren, en de enige officiële taal was dan ook de taal van Molière; hier in Gent behoorden we tot het “Département de l’Escaut”. Anno 1799 werd afgekondigd dat “de namen vande pleinen en openbare wegen die in het Vlaemsch zijn, terstond op de naemborden in het Fransch zullen gesteld worden.” Bagattenstraat werd rue de Baguettes?!...

Victor Fris heeft het in zijn ‘De oude straatnamen van Gent’ uit 1925 over:
Bagattenstrate, van Sint-Pietersnieuwstraat tot Nederkouter.


De oudste naam dezer straat, die ons uit de Stadsrekeningen voorkomt, is Pagatter- of Pergattenstraat. Volgens Diericx d. II, blz. 33, betekende het woord: ‘Pagani’, d.i. Heidenstraat!! Anderen willen dat Bagattenstraat zou betekenen Pachterstraat of Bachter-, Achterstraat. De etymologie van die naam is ons onbekend. De Franse vertaling (1812)in rue des Baguettes, berust op een loutere vergissing.


Rue des Baguettes voor Bagattenstraat trok er dus langs geen kanten op; oorspronkelijk zou het Pergaten, Pargattenstraat geweest zijn; waarmee naar de toegang - via een hek werd verwezen.


Levis: vgl. Met het Engels ‘gate’: A.N. hek, poort, wat een toegang in een gebouw, of een doorgang tussen gebouwen is. Ook in de Scandinavische talen (Noors, Zweeds en Deens) kennen we het woord ‘gate’ of ‘gatan’ wat straat betekent, met dezelfde betekenis als hierboven: doorgang tussen gebouwen.

zîêm: Gents: 'heunijnk', A.N. honing. Het woord 'zeem' komt uit het Middelnederlands 'seem of zeem' waar het 'het zoetste en vetste van de honing' betekent.

In het Vroegnieuwnederlands van omstreeks 1500 tot 1700, lezen, we:
'Zeem van bien miel (Lambrecht) 'seem, honing, mel' (Kiliaan)
1693
'dan stryckt sy slechts wat zeem aen de lippen'
1875 'de zeem is zoet, maar de bie pikt', Gent (Lievevrouw-Coopman)

Verder vinden we nog
- in het Oudsaksisch:
'sem'
- in het Oudhoogduits en het Duits 'seim'
- in het Oudnoors: 'seimr' voor honing en honingraat

Al deze woorden vinden hun oorsprong in het Indogermaans, waar 'sei' binden, striken, weven betekent. Een honingraat doet nl. zoals een wafel (< weven!)  denken aan iets wat geweven is.

saboteren:

Oas ge moedwillig iets in 't honderd stuurt, tons saboteerde iets. Tons zijde ne saboteur.

In de 19en îeuw woare de wirkomstandigheden erbarmelijk: lange wirkdoage, weing cens en een hels ritme. Ruste zat er nie in. Oa't hulder verlîed was, smeet er îene zijne kloef ("sabot" in 't Frans) in de machine en den boel viel stille. Wat dan ze dus deeë, was: saboteere!...

Lanterfanten: A.N. voor zijn tijd verbeuzelen. In de XVIe eeuw kenden we reeds 'lanterfant'. Komt van het Middelnederlands 'lant', wat land betekent, en 'tru(w)ant', Frans voor bedelaar.

Het Oudfranse 'truant' stamt uit het Keltisch. Een lanterfanter is dus Iemand die ergens rondhangt.

Lanterfanten is niet echt dialect, niet echt Gents, maar algemene omgangstaal!

santenboetiek:  santenboetiek = santen + boetiek

santen is het mv. van sant > "Sant", zie Frans "saint", denk ook aan de uitdrukking: "Geen sant in eigen land" (geen bekendheid genieten in eigen regio) > Latijn: "sanct" = heilig

en boetiek, > Fr. "boutique", A.N. winkel

Santenboetiek is synoniem voor het A.N. santenkraam (in gebruik sinds 1697) betekent "guul den boel, alles bij malkoar." Bekijk de uitdrukking: "Ge keun mij gestoole worde mee guul euwe santenboetiek, - mee guul euw santekroam, - mee al euwen brol, - guul euwe wijnkel, - guul den boel, - mee alles."

santenboetiek = santen + boetiek

santen is het mv. van sant > "Sant", zie Frans "saint", denk ook aan de uitdrukking: "Geen sant in eigen land" (geen bekendheid genieten in eigen regio) > Latijn: "sanct" = heilig

en boetiek,  > Fr. "boutique", A.N. winkel

Santenboetiek is synoniem voor het A.N. santenkraam (in gebruik sinds 1697) betekent "guul den boel, alles bij malkoar." Bekijk de uitdrukking: "Ge keun mij gestoole worde mee guul euwe santenboetiek,   - mee guul euw santekroam, - mee al euwen brol, - guul euwe wijnkel, - guul den boel, - mee alles."

biscuit: Allîene koekses dien twie kîers gebakken woare, woare perfect veur mee te pakken op lange reize. Zuu schreef de Romein Plinius. En hij peisdege tons op matruuze en saldoaten op lange tochte. Zîemannen en saldoate leefdegen volgest annalen uit de Middelîeuwe nog altijd op twie kîers gebakke (bis-cuit: bis = twee maal, & cuit = gebakken) harte koeken. De zgn. "zîebeschuut" of "saldoatekoeke" koste moande bewoard worde, en da in teegestellijnge mee bruud.

"Van lotje getikt zijn": A.N. gek zijn.

'Van lotje getikt' wordt gebruikt om aan te geven dat iemand niet goed bij z'n verstand is, gek is, raar is.

Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands (EWN) is de uitdrukking 'van lotje getikt' voor het eerst aan het einde van de negentiende eeuw in een tekst aangetroffen. Het bijvoeglijk naamwoord getikt ('gek') is uit deze uitdrukking ontstaan.

Waar de uitdrukking 'van lotje getikt' vandaan komt, staat niet vast, aldus het EWN. Lotje kan een verbastering van lorretje zijn, want aan het einde van de negentiende eeuw is ook de uitdrukking 'van lorretje getikt' aangetroffen. Nog iets ouder is 'van lorretje gepikt', dat letterlijk 'door de papegaai in het hoofd gepikt (en daarom niet goed wijs)' betekende. Vermoedelijk hoorde 'gepikt', en niet 'getikt', oorspronkelijk in de uitdrukking thuis. Het EWN wijst in dit verband ook op oudere uitdrukkingen als 'je bent in je hersens gepikt' (begin achttiende eeuw).

In het spreekwoordenboek van F.A. Stoett staan veel varianten van van lotje getikt, onder meer: 'van lorretje getikt/gepikt, van het haantje gepikt, van nolletje geprikt' en 'in zijn kop geprikt'.

"Tien stapkes op een talluure"

Het Gents Woordenboek van Lodewijk Lieverouw Coopman zegt daarover: 'kleine vlugge stapjes." (p. 1416, zie 'talloore)

De oorsprong van deze uitdrukking ligt bij de lange zeer smalle rokjes , de zgn. 'spaneetses' van de vrouwen, (vooral in de vijftigerjaren) waardoor zij niet normaal konden stappen en kleine pasjes moesten nemen om niet te struikelen.

'Kakmadams en schijtîefers' draaiden daar dan nog eens extra met hun 'achterkeuken' bij, zodat de uitdrukking "tien stapkes op een talluure" ontstond voor de gang van deze dames.

Talluure: > Frans 'Tailloir' > dialect: talloor (zie ww. tailler: snijden) , A.N. aansnijplank > eetbord

flêwe kul:

Dat met ‘flauwekul’ onzin wordt bedoeld is algemeen bekend. Veel minder bekend is dat het woord ‘kul’ afkomstig is uit het Oudnederlands, als benaming voor de ‘teelbal’ of ‘zaadbal’. We duiken kort in de historische achtergrond.


Hendrik VIII was ook niet van de 'flauwekul'


In de vijftiende en zestiende eeuw raakte bij vooraanstaande figuren in Europa de zogenaamde braguette in de mode. Dit was een soort zak of buidel – ook wel kulzak – genoemd, die in de loop der tijd steeds grotere vormen begon aan te nemen. Hoe groter de kul, hoe mannelijk de uitstraling. Naarmate de omvang groeide werden in de zak steeds meer spullen bewaard, zoals geld, zakdoeken of zelfs etenswaren. De braguette-mode werd uiteindelijk zelfs doorgevoerd in harnassen. Vaak werd de kulzak, teneinde deze extra vorm te geven, ook opgevuld met paardenhaar. Wie rondliep met een kleine en maar matig opgevulde braguette, had dus in letterlijke zin een ‘flauwe kul’.


Lederen zak


Het woord kul vindt zijn oorsprong in het Latijnse woord ‘culleus’, wat ‘lederen zak’ of ‘scrotum’ betekent. Vanaf wanneer ‘flauwekul’ precies gebruikt wordt als benaming voor onzin of lariekoek, is niet helemaal duidelijk. Aanvankelijk werden de woorden los geschreven (flauwe kul). Vanaf ongeveer begin twintigste eeuw komt het woord in schriftelijke bronnen als samenstelling voor

fata morgana: A.N. luchtspiegeling. Woestijnreizigers zien soms in de verte een luchtspiegelijnge of ne fata morgana. Bij ons keunde bij wrîe woarm weere uuk precies woater op den tarmac van d' autostrade zien ligge, moar dat est er natuurlijk nie. Dat es gezichtsbedrog. Bij d' Arabieren was de fee MORGANA, een betuuverend schuune vrêwe, moar... z' hoa een wrîe slecht karakter! Ze liet veur d' uuge van de woestijnreizigers dijnge verschijne dien der nie woare: groene oases, luchtkastîele, woaterplassen, etc. En oas die dutsen doar tons noartoe sukkeldegen stond ze z' uit te lache...

foaldevêwer: AN. falievouwer, die de falie van iemand mooi opvouwt, mouwveger, gatlikker.


Een falie is een dameskledingstuk dat in de negentiende of twintigste eeuw in onbruik geraakt is. Het is een grote rechthoekige zwarte doek die als hoofddoek kan worden gebruikt of los over de schouders kan worden gedragen. De afmetingen zijn ca. 3 meter, afhankelijk van de lichaamslengte van de vrouw, bij ca. 1 meter. Aan de korte zijden was de doek afgezoomd met franje of iets soortgelijks. Vrouwen droegen dit kledingstuk onder andere bij het ter kerke gaan. Men kon het gehele lichaam tot aan de enkels in een falie hullen, met het gezicht vrijwel geheel verborgen. Bij het dragen werd het kledingstuk aan de ondermuts bevestigd met een speld, of het werd los over de schouders gehangen. Aan de voorzijde werd het met de handen bij elkaar gehouden. Er waren, streekafhankelijk, verschillende draagwijzen.

De falie was bij ons onderdeel van de rouwdracht. Omdat een falie een kostbaar kledingstuk was dat niet iedereen kon bezitten, werden falies verhuurd. Aan het gebruik van het kledingstuk kwam, door het vermoeden van besmetting via gehuurde falies, een einde, tijdens een cholera-epidemiesomtrent 1866. Men droeg tot in het begin van de twintigste eeuw een falie als rouwkleding. De falie heeft veel overeenkomsten met een huik en wordt in sommige literatuur beschouwd als de opvolger daarvan.

De herkomst van de naam van het kledingstuk is onbekend. Mogelijk is het afgeleid van het Oudfranse woord "faille", de benaming van een lange sluierdoek. De oorsprong waarvan beide woorden zijn afgeleid zou het Latijnse woord "velum" (doek) zijn.

tierelantijn(tjes): A.N. overderven versiering, opsmuk. Voor het eerst gebruikt in 1806.


Etymologie: oospronkelijk de naam voor een halflinnen-halswollen stof, in het Middelnederlands: ‘tiere(n)tein’, (Waar kennen we dat nog van?!) ‘tierentey’ of ‘tierliteyn’ (1540) en ‘tierelatey’ (1683). Komt van het Oudfrans ‘tireteine’ (1245) afgeleid van ‘tiret’, en dit weer van ‘tire’, wat in het Volkslatijn ‘tyrius’(9e eeuw) zijde uit Tyrus betekent. Een weefsel dus.

In een aanhaling uit 1619 betekent ‘tierentay’ zowel stof als tierelantijn.


Ook het Spaans kent ‘tiretaña’ voor ‘bagatel’

erpel:

1. aardappel, eer(dap)pel, patat, petoater

  1. 2.dommekloot: zuu dom of nen erpel, nen dwoaze petoater, nen dommen erpel.

3. woerd, mannetjeseend of mannetjesgans > uit het Middelnederlands > Grieks 'orphnos': donker(bruin)

boalde, baailde, baalde: A.N. balie, afsluiting, leuning, afscheiding,

Middelnederlands: baelg(i)e, baillie, baeldie: slagboom, omheining, pallissade.

Latijn: baculum, stok. Samenstalling: baaldestake, baaldewerk

allee: A.N. Overloop, gangpad.

> Frans ‘allée, wat afgeleid is van het ww. ‘aller’: gaan.

Het Franse ‘allée’ betekent evenwel ‘laan’, terwijl een overloop in het Frans ‘palier’ is.


De dialectische Vlaamse betekenis staat dichter bij de verouderde Franse betekenis: gangpad en de Middelnederlandse ‘aleie’: omloop van een toren versterking of stadsmuur

kabbardoeze, kabberdoeze, kappardoeze, kapperdoes: A.N. kroeg van min of meer laagstaand allooi, ook bordeel.

De naam zou afkomstig zijn van een verbastering van het Franse begrip: cabaret douze. In de 19e eeuw werden in Frankrijk namelijk de herbergen (cabarets; van het Picardisch: camberet = kleine kamer, zie ook: chambrette) in categorieën verdeeld. Categorie 12 (douze) was de laagste categorie.

In Vlaamse dialecten is een kabberdoes of kapperdoesken een huis waar 't gemeene volk gaat smooren (roken) en drinken. Ook in de betekenis van een verdachte kroeg of bordeel werd het woord kabberdoes gebruikt.

defelen, diefelen: ww. A.N. pletten, er een deegachtige massa van maken. Ook: in de modder staan, ploeteren, morsen, morsen met eten. Ook: bedefelen, bediefelen: bemodderen, beduimelen. 'Nen diefeleere' is een morspot, een prutser. Zie ook verder: 'smoesteren'

Z.N."Mee da geriedschap kanne kik nie aan de slag, hiermee kanne'k allîene moar dîefelen (prutsen). Ge zoet beter beginnen eten in ploatse van te zitten dîefelen".

croque-monsieur: De lekkere gegrilleerde sandwich mee wit bruud, gekookt’ hespe en emmental, moar van woar komt de noame « croque-monsieur » ?

Het zoe veur den îeste kîer gebruikt zijn in café « le bel âge » op den  boulevard des Capucines in 1901. René Girard, toalhistoricus, vertelt ‘t verhoalijnkske in zijn « Histoire des mots de la cuisine française » uit 1947 :

“Le bistrotier, Michel Lunarca, traînait derrière lui une réputation de cannibale probablement propagée par ses concurrents du IIème arrondissement qui ne voyaient pas d’un bon œil l’arrivée de ce nouveau café en vogue auprès de la haute société. Un jour, manquant de pain-baguette, il confectionna un sandwich au pain de mie, qu’il proposa à ses clients. L’un d’eux s’écria « Michel, quelle viande y a-t-il dedans ». Le bistrotier répondit par une boutade : « de la viande de monsieur, évidemment », ce qui fit s’esclaffer l’assemblée, tant et si bien que tout le monde s’empressa de commander le sandwich au monsieur. Le lendemain, sur l’ardoise, le bistrotier mettait à la carte le « croque monsieur ».

muke: A.N. kaakslag

Een 'muuke' es een beschoadegijnge, ne kap, een goat of ne pik van de pinne van nen top (AN: tol), in 't hout van nen anderen top. 't Gents woordenboek van L. Lievevrouw-Coopman (pp. 896-897) zegt doar 't volgende over:

"Bij het toppen kampt men eerst naar het middelpunt van den cirkel. Die er het verst af is, moet 'piloes' liggen. (Zijn top of tol geven.) Deze tol heet ook 'lighout' of 'MUUKHOUT', omdat de spelers er MUKEN mogen in slaan.
Synoniemen veur muuke zijn: puke, murre, snurre."

Iemand "een muuke geeve", es iemand ne klets op zijn koake geeve.

fuke: (spreek uit “fuuke”), oorspronkelijk een slechte, bijna versleten hoed. Bij uitbreiding ook andere versleten zaken: bvb. "een fuke van nen otto"

Middelnederlands: 'fuke', Middelnederduits: 'vuke', Oudfries: 'Fücke', wat fuik betekent, naar de spits toelopende vorm ervan.

potijnk: A.N. broodpudding. Door associatie met 'pot' < podding. Oudere vorm voor pudding. Middelengels: 'poding', Engels: 'pudding',

In het Engels heeft het ook nog een tweede betekenis: nl. pastei, worst, beuling. zo is een bloedworst in het Engels 'black pudding'.

bloende: A.N. bloende: Mortadellaworst, cervelaatworst. > Fr. 'saucisse de Bologne. Dus NIET saucisse de Boulogne, zoals Lievevrouw Coopman dacht, maar BOLOGNE, de Franse vorm van de Italiaanse stadsnaam Bologna. De streek van Bologna is nl. bekend voor het vervaardigen van vleesconserven. (Tavernier, 1970, 81)


Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek, dr. Frans De Brabandere, 2005, p. 66.

In Gent bedoelt men daar 'peerdebloende' mee, cervelaat van paardenvlees.

Die is meestal vierkant.

< bloende







Mortadella di Bologna >

zeven hoasten: A.N. "In zeven haasten"

  1. 1.Snel, vlug, halsoverkop, raprap, haastig, ijlings, in allerijl;

2. wrîe slordig
Ze zeggen uuk: “in drei hoasten”.

Zeven, moar soms uuk viere of dreie,... stoat hier synoniem veur veele, gruut of irg. Ge zoet keune zegge dat d’ hoaste vermenigvuldigd wordt mee ne coëfficiënt 3,4 of 7,...

vgl. In het A.N. mee ‘vierkappens’ en ‘vierklauwens’.

Ienigste veurbeeldzinnen:

“Regering verkoopt in zeven haasten overheidsgebouwen.”

“Daarna ging het in zeven haasten naar het station.”

“Het is duidelijk dat deze vertaling in zeven haasten is afgelapt.”

" En dan in drie haasten weer terug naar Ikea, onderweg nog even de hulpeloze vrouw spelen zodat een stoere Duitse vent me helpt met tanken." (liesbetinhamburg.blogspot.be)

goeste: A.N. 1. Smaak; eetlust; lust, trek, zin.

  1. 2.Stijl, mode: (1784) “Dat haere gespen waeren van de oude goeste”. (1826) “Een cristaelen luster na de laetste goeste”.

Middelfrans: ‘goust’ < Oudfrans: ‘gost’ < Latijn ‘gustus’, wat proeven of smaak betekent.

Hiervan afgeleid is het Zuidnederlandse ‘goestijnge’.

LOCHTING: ook ‘lochtijnk’. In Gebruik in Gent en heel Oost-Vlaanderen.

A.N. Moestuin, groententuin, achtertuin. > Middelnederlands (1396) ‘lochtinc, lochtuun < Vroegnieuwnederlands (1562) lochtinc, ‘iardin’ uit ‘lochtuun, looktuun’: looktuin: groententuin.

Afleidingen zijn: ww. ‘lochtingen’: tuinieren; Z.N. ‘lochtingman’: tuinier en ‘lochtingvoet of lochtingpoot’: grote voet, zodat je er gemakkelijk het zaaibed mee kan aantrappen.

Vandaar: “Hij hee zijn lochtijnkterters aan”: hij draagt zeer groot schoeisel.



Snuisteren: A.N. werkwoord, snuffelen, (door)zoeken, neuzelen, neuzen, rommelen, scharrelen, speuren.

Vb. “Wa zitte gij  in mijn sjaccoche te snuistere?!”


< Nederduits ‘snüstern’, snuffelen, iets doorzoeken. (Kiliaan, 1599)

Afleiding: snuisterijen (1596), kleine waardeloze zaken. Vgl. Met Zweeds ‘snusa’ snuiven

pottekarie: zelfstandig naamwoord.


1. A. N. Gerei van de apotheker. "In heel uwen pottecarréwinkel is er niets dat deugd." (Sysse-panne, 1831) en "pottekeré (Vader Gys, 1800)


2. Verzameling potten en pannen en andere voorwerpen, die zonder orde door elkaar of in de weg staan. "Iemand buitesmijte mee guul zijne pottekarie": aan de deur zetten met alles wat hij bij zich heeft.


3. Bouievard de la pottekarie: Deel van de Sassepoortstraat, (nu begin van de Meulestedesteenweg) zo genoemd naar de vele winkels waar voorheen potten, pannen en andere huisraad verkocht werden. We kennen ook nog de samenstellingen: pottekariemarchend en pttekariewinkel.


pottekarie < van het Middelnederlands 'apoteke' (4e kwart 13e E.) < Latijn 'apothêca' < Grieks 'apothêkê': bewaarplaats, bergplaats. Daarnaast ook Middelnederlands 'apothekarîe' (15e E.) < Middellatijn 'apothêcaria' waaruit in 1487) in het Vlaams 'pottekarie' ontstaan is: pottengoed, aardewerk.

foto: de apotheek, Huis van Alijn, Gent.

Stuur mij e-mail

kakkernest: A.N. De laatst uitgebroede vogel, het latsgeboren kind, de benjamin.

< Vroegnieuwnederlands (1500-1700) 'caggenest, cackinnest' of 'leste jongh van den neste', cagghe-nest, kackinnest, kackert': laatst uitgebroede vogel.

Nederduits: 'gakenest, kakenest'. Duits: 'Gackenest, Kakenest, nestquak'. Nederrijns en Beiers: 'Nestkack'.

Kakkenest is een zgn. 'zinwoord': "Hij, die in het nest kakt", die het nest nog bevuilt, omdat de jonge vogel het nest nog niet kan verlaten. Het woord kan dan worden vergeleken met het Beiers 'Nestcheißerlein' of 'nestkakkertje'.

hannekesnest: A.N. Gezegd van een bende kinderen, ook boel, rommel, reutemeteut, wanorde, kluwen, janboel, chaos, warhoop, wirwar, rotzooi, smeerboel, troep, ...


Een ‘hanneken’ is een ekster. Vanwege het rommelige van een eksternest, hannekesnest genoemd. Een ekster verzamelt (steelt) nl. allerlei blinkende voorwerpen (zie afbeelding onder).

‘Hanne’ is in Vlaanderen ook de naam voor een tamme ekster. De voornaam ‘Hanneke’, wat Jantje betekent, is de oude naam voor sommige vogels.

In het Vroegnieuwnederlands  (1500-1700) is een ‘hanneken’ een kraai of een ekster. Vgl. Met ons ‘Pietje’ als vogelnaam.

"gestampte boer (de ~ (m.), -en) A.N. lomperik, onbeschofterik, botterik, iemand die onbeleefd is

“Wa voor ne gestampten boer hên z’ hier nu weere binnegesmete (binnensmijten), die zegt tzelfs gîene goeiendag.”

gestampt (bijv.nw.) A.N. onverbeterlijk, onbeschoft; wordt gevolgd door een znw. dat een negatief kenmerk van een persoon aanduidt zoals: een gestampte boer, een gestampte ezel, een gestampte luiaard,…

“Ge moet niet verwonderd zijn dat hij zo moeilijk doet, in zijn famielde zijn ‘t allemoal van die gestampte moedwilligaards.”

“Ik rij overal mee mijnen otto noartoe, omda kik ne gestampte luioard ben.”

“Ge moet nu toch echt wel ne gestampten ezel zijn veur eu cens op ne spoarboek van ‘t GemîenteVERDRIET te zette...”


‘KLUTS’: “Hij es zijne kluts kwijt”. A.N. In de war zijn, van zijn stuk gebracht zijn, niet weten wat te doen.


De oorsprong van deze uitdrukking is niet met zekerheid aan te wijzen.

- Sommigen menen dat de kluts een dot wol is op het spinnewiel. Wanneer deze er af, of op was, was de spinster zonder werk en dus de kluts kwijt.

  1. -Deze uitdrukking gaat volgens de meeste naslagwerken terug op het klutsen van eieren of room. Als je dat met een snelle, regelmatige slag doet, gaat het het best. Als je deze 'kadans' kwijtraakt, gaat het minder snel, en misschien mislukt het zelfs. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt bij kluts: “De handeling van klutsen. 'Geef die eieren nog eenen kluts of twee.' (...) Den kluts kwijt, eig. 'den slag kwijt', en vandaar met betrekking tot een wijze van handelen en in 't bijzonder tot gedachten: niet meer wetende hoe te doen, of hoe over de zaak te denken; in de war (geraakt).”

  2. -Er is ook een andere verklaring in omloop voor deze uitdrukking, die onder meer te vinden is in het spreekwoordenboek van F.A. Stoett. Volgens Stoett gaat de kluts kwijtraken terug op de oude, handmatige methode van papierfabricage. Daarbij 'klutste' men de papiervloeistof zo gelijkmatig mogelijk over de vorm uit. Het Etymologisch woordenboek van Van Dale (1989) noemt de “handpapiermakerij” ook; de kluts kwijt zou verwijzen naar het moment waarop men de slag kwijtraakte bij het verdelen van de vloeistof.

  3. - Jac. van Ginneken (Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal) geeft nog een andere verklaring. Hij noemt klutsen als voorbeeld van spinners- en weverstaal: “het met eenen houten lepel vloeiender en rekbaarder maken van den steek”. (Huizinga’s spreekwoorden en gezegden)

De meeste verklaringen hebben allemaal gemeen dat met kluts oorspronkelijk een ritmische slaande beweging werd bedoeld.

- In het Leenwoordenboek (1996) van N. van der Sijs staat een andere verklaring: de kluts kwijt zijn is ontleend aan het Engelse clutch ('hendel die een apparaat in of buiten werking stelt'). Wie deze clutch kwijt is, verliest de beheersing over de gang van zaken. Deze verklaring is voor het eerst geopperd door Liesbeth Koenen en Rik Smits in Peptalk. De Engelse woordenschat van het Nederlands (1992). De kluts kwijt zijn komt al voor in de tweede druk van Van Dale (1872); het zou dan al een flinke tijd geleden geleend zijn.

“Iemand een lempe droaie (-bakken, - geeve)”

In het Gents kant da 3 dijnge betîekene:

  1. 1.Een messteeke, een kwetsuur of een scheur

  2. (1847)‘Een lempe in het huwelijkskontrakt’, figuurlijk: iemand nadîel berokkene.

  3. 2.Een grimaçe.

  4. 3.Ne misslag. (1566) ’De veltpredicanten die de lempen en de gebreken der geestelicke persoonen plat den volcke te vooren leyden’.

Uit: Lodewijk Lieverouw Coopman, Gents woordenboek p. 775


Etymologie: Een ‘lempe’ es ne kreuk, een vêwe, een scheure, een gebrek ne kerf (mee een mes bvb.)

Het woord ‘leemte’ > Midelnederlands ‘leemede, leemde, lem(p)de, lemp(t)e’: gebrek, ziekte, verlamming. Oudfries: lemithe’, Middelhoogduits: ‘lem(e)de’, verlamming.

Oudnoors: ‘lemd’.

Al deze woorden zijn afleidingen van ‘lam’ , waorvan uuk ‘belemmeren’ afgeleid es. In het Indogermaans betiekent het’breken ‘ of ‘gebroken

Op iemand zijn kappe zitte:

A.N. herhaaldelijk een persoon één of meer zaken verwijten, dit kan pestend zijn, of min of meer plagend. Kap staat hier voor kop, persoon: iemand op de kop zitten.

Ook op iemands zijn kappe leven, - eten, - drinken: van iemand profiteren; A.N. hier: ‘klaplopen’

Kap: oud kledingstuk.

'SCHARTEN'

A.N. krabben. > Middelnederlands 'scharren', Vroegnieuwnederlands 'scherren', 'een scharte' is het gevolg van het 'scharten'. Oudhoogduits 'scarran', Oudsaksisch 'skerran', Indogermaans (s)kars, Latijn 'carro'.

'a scar' in het Engels is een krab, een snee, een litteken

vertrek: A.N. toilet, W.C. "Hij zit op 't vertrek"

1713: vertreck ofte secreet. 1742: een cleen vervallen plaetseken... daer oppe suppliants vertreck is staende. (L. L. Coopman)

Eufemisme voor w.c., toilet.

vertrek betekent in het A. N. letterlijk 'KAMER' (waar men zich terugtrekt.)

Middelnederlands 'vertreck': het zich terugtrekken om te beraadslagen. zeker ander klein gebouwtje (tijdschrift 'Nederlans van Nu') prof. Frans De Brabander.

In het Gents dialect: ''t schijthuis, de kakduuze'.

Wie naar toilet ging, 'gijng noar 't kabinet, de koer' of 'noar achter' omdat toiletten toen meestal nog op de koer stonden (voor de geur) en niet binnenskamers.

blazen; " Kom jong, ge zij weer aan't bloaze, woar..."

A.N. :

1. Je bent weer aan het overdrijven, aan het liegen, opscheppen.

2. drinken, zuipen.

De betekenis 'drinken' met bijgedachte aan blazen op een hoorn, trompet, waarbij de houding lijkt op drinken. Vergelijk met het Middelnederlands 'busen' (drinken) 'Buizen' kennen wij ook in 't Gents als overvloedig drinken. Maar het betekent ook op de hoorn blazen. Vergelijk met de familienaam De Buyser. (de hoornblazer)

Wie dronken is vertelt 'prietpraat' overdrijft, vertelt niet de hele waarheid (uit zattigheid) en 'liegt' dus.

SESKES: A.N. Stuipen, ziekte van Carré. Komt vooral voor bij jonge honden waartegen vroeger onvoldoende gevaccineerd werd.

'ceskes, cessen > Frans: 'accès d' épilepsie' of aanval van epilepsie, volksetymologisch misvormd tot 'excessen' en door insluiting van het lidwoord ook de 'dexcessen'.

Lievevrouw Coopman vermel "Dat sy hadden dexcessen ofte vallende sieckte" (1717).

Aangezien de symptomen van vallende ziekte goed op die van epilepsie lijken, kreeg het woord ook de betekenis 'stuipen'. Het woord is zo stilaan uit ons dagelijks gebruik verdwenen en is enkel nog gekend ddor oudere Gentenaars.

Ik herinner mij nog dat ik als klein jongentje met mijn grootvader ging kijken naar het dempen van de oude stadsgracht aan het Rabot toen daar het hondje van een wandelaar ineens op de grond lag te kronkelen.

-"Bompa, wa hee da bÎestse?"

-"'t Zulle de seskes zijn, manneke..." zei hij.

In het Gents kennen we ook nog de verwensing: "Krijgt de rietepetiete en de kêwe seskes!".

sakrijkruit:   A.N. Witloof. (Cichorium intybus var. Foliosum) Witlof, witloof, grondwitloof of Brussels lof, is een bladgewas, een bladgroente die in het donker wordt geteeld. In het licht wordt de krop door chlorofylvorming namelijk groen. De afgesneden krop kan rauw of gekookt worden gegeten. Witlof is, net als roodlof, en andijvie een variëteit van cichorei. 

Sakrijkruit betekent letterlijk ‘cichoreikruid’, het kruid, de bladeren van de cichoreiplant.

Cichorei (Cichorium) is een geslacht uit de composietenfamilie (Compositae of Asteraceae). De geroosterde wortel van de cichorei wordt gebruikt als koffievervanger (gewoonlijk "surrogaat" genoemd) of vroeger als ingrediënt bij het koffie zetten. In het verleden werd dit soms toegepast uit noodzaak, bijvoorbeeld in moeilijke tijden zoals de Napoleontische blokkade tijdens de Franse bezetting) of tijdensde beide wereldoorlogen. Thans wordt cichorei vooral om gezondheidsredenen genuttigd.

Van de witlof zijn ook de (groene) bladeren eetbaar, tenminste voor de bloei. Aan de bittere smaak van het melksap in de bladeren dankt de bladcichorei zijn bijnaam bitterpee (mv.: bitterpeeën). De kweek van bitterpeeën voor consumptie van de witte bladeren begon in de negentiende eeuw in de provincie Brabant, rond Brussel. Dit als gevolg van de toevallige ontdekking in de Brusselse Kruidtuin dat in het voorjaar uitlopende bladeren van in het donker bewaarde wortelen eetbaar zijn. Vandaar de naam "Brussels lof". Daarna is middels veredeling een speciale variëteit ontstaan.

thupe tegoare: A.N. samen. Thupe > te hoop = samen > t' hoop >  t' hupe > thupe

tegoare > tegader = samen (allen samen, vergaderd) Wordt in het Middelnederlands Woordenboek van Verdam ook als tegare aaneengeschreven. In het Gents wordt dat:  tegoare.

Spek en buune: “veur spek en buune meedoen” A.N.  1. er voor spek en bonen bij zitten (= er voor niets bijzitten)  2. voor spek en bonen (= zonder enige betekenis)

Als je voor spek en bonen meedoet of ergens voor spek en bonen bij zit, telt wat je zegt of doet niet echt mee. Het kan zijn dat je er zelf om hebt gevraagd om ‘onopvallend’ aanwezig te zijn, maar het kan ook betekenen dat de anderen jouw bijdragen negeren en dat je daar niet blij mee bent.

Bij spelletjes en wedstrijden wordt voor spek en bonen meedoen meestal neutraal gebruikt. Het betekent dan dat je geen punten krijgt en ook geen prijzen kunt winnen, maar dat je ook niet hoeft te treuren als je er niets van bakt.Volgens het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) betekent de uitdrukking oorspronkelijk ‘werken zonder er geld voor te krijgen’. Het enige wat je kreeg, was een eenvoudig, stevig maal, want zo werd spek en bonen gezien. Vroeger werd ook wel gezegd ‘voor spek en appels meedoen’ en ‘voor spek meedoen’, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Het WNT vermeldt verder: “Spek en (paarden)boonen’ [= tuinbonen] is vanouds een zeer gewone, krachtige volkskost (...); vermoedelijk beteekent de zegswijze dus eigenlijk: geen loon, maar alleen den gewonen kost verdienen (…).” Vroeger gebeurde dit vaak bij oud huispersoneel dat nagenoeg niets meer kon, dat ze mochten blijven inwonen, geen loon meer kregen, maar alleen  nog ‘kost’ (eten) en inwoon.

KLIKKEN EN KLAKKEN: Vb. “Hij es mee zijn klikken en klakken buitegevlooge!”

1. klakker (de, ~, (m.), ~s)

Jaren geleden werd in de school het einde van de speeltijdaangekondigd met een klakker.

Dat waren twee houten plankjes, in boekvorm aan mekaar gehecht, die in de hand tegen mekaar werden geklapt.

Woordenboek der Nederlandsche Taal: klak: Naam voor de klephoutjes

vb. "De speeltijd is gedaan, want de zuster is aan het klakken met de klakker.”


2. De pest in Europa (1347-1352) – of De Zwarte Dood

Tijdens de pestepidemies in de middeleeuwen werden pestlijders verplicht hun komst aan te kondigen met een klakker, zodat omstaanders afstand konden houden, en soort social distancing avant la lettre! Soms gebruikte men ook een ratel.


Pestlijders werden ook meestal afgezonderd ‘extra muros’, buiten de stadspoorten, in pesthuizen. Zij vlogen den met hun klikker of hun klakker buiten. Vandaar de uitdrukking “Mee zijn klieken klikker) en zijn klakken (klakker) buitevliege.”


Besmettelijke ziekten zijn van alle tijden en hebben in de geschiedenis op meerdere momenten een belangrijke rol gespeeld. Bekend zijn massamoordenaars als cholera, de Spaanse Griep (1918-1919), meer recent de ebola-uitbraak en, uiteraard, de grote pestepidemie tussen 1347 en 1352.


De pest was een pandemie en een van de grootste massamoordenaars ooit en veroorzaakte de dood van ongeveer een derde van de Europese bevolking rond het midden van de veertiende eeuw. Wereldwijd maakte de pest een geschatte 75 tot 100 miljoen dodelijke slachtoffers. In Europa duurde het tot ongeveer het jaar 1600 voordat het bevolkingspeil van begin veertiende eeuw weer bereikt was.


Klikken en klakken zijn dus 'onomatopeën' of klanknabootsende woorden: "klik !" & "klak !"

Poesjenel: zelfstandig naamwoord. A.N. Hansworst, marionet, Pierrot, Pulcinelle, staafpop, opgedirkte, stijve hansworst (poppenkast)


POESJENEL is een traditionele pop van vooral Antwerpse poppentheaters. Ze worden ook wel “voddebalen” genoemd vanwege hun kledij gemaakt van vodden. De kop, onderarmen en onderbenen zijn van hout, de poppen zijn 50 à 60 centimeter hoog en worden met 2 ijzeren stangen.


Etymologie: Pulcinella is een figuur uit de Italiaanse theatertraditie commedia dell'arte, waarin hij de rol van zanni (komische bediende) vervult. Hij is de stamvader van Jan Klaassen, de Antwerpse Poesjenel, de Franse Polichinelle en de Engelse Punch.


Pulcinella is een boertig type. Hij draagt een zwart halfmasker. Zijn kostuum is wit en bestaat uit een wijd hemd, een wijde broek en een puntmuts waarvan de top meestal naar voren valt.

Zijn rug is licht gebocheld. In de naam Pulcinella is het woord 'pulcino' te herkennen, dat 'kuikentje' betekent. Hij heeft ook een aantal kenmerken van een kip: een kwakende stem, een snavelvormige neus en een hanige tred. Volgens een mythe is Pulcinella uit een ei gekropen dat door een kalkoen is uitgebroed. De vogelachtigheid van hem, met name het hanige, heeft een symbolische betekenis. De geboortegrond van Pulcinella ligt bij Napels. In het volksgeloof van die streek is de haan verbonden met de dood, een verband dat je trouwens tegenkomt in verschillende antieke culturen. Ook trekt de haan kwaad aan dat de gemeenschap treft. Als Pulcinella in de poppenkast vecht - met een boef, de diender, de beul, het monster, de duivel of de Dood - bestrijdt hij het onheil.

gazette: A.N. krant. Gadj betiekent in ‘t Iraans schat. De Grieken namen ‘t woord over en doar wierde ’t gaza (= schat) Uuk de Romeine namen in ‘t Latijn ‘t woord gaza  over in de betiekenisse van schatkoamer. In Venetië hietege ze hulder geldstukske (muntje) gazeta (= schatje). Oanze doar in de 16en ieuw neu gazette begoste te verkuupe, kostege de dieë zuust zuu îen geldstukske of îen gazeta. De noame van ‘t geldstukske gingt over op de papierene gazette en zuu kwam z’ an heure noame. Gazette:  Een gazette es een publiek dagblad. In Engels- en Franssprekende landen hên publicisten van nieuwsbladen sinds de 17e eeuw dienen term gebruikt. Mîerdere week- en dagbladen droagen nog altijd diene noame. Gazeta wierd in 't begin en 't midden van de 16e îeeuw, het epytheton veur wa damme wij ne krant noemen, oas die îerste Venetioanse krant precies 1 gazeta kosttege...


Ter zijn zuu nog publikaties dien genoemd zijn noar hulderen uurspronkelijke kostprijs. Zuu kenne we nog de Britse ‘Penny Dreadfull’ een publikoatie uit de 19e îeeuw, den Amerikoanse ‘Dime Novel’, en het ‘centenblad’, nen andere noame veur d' îerste uitgoave van Gazet van Antwerpen en de ‘zantses Wolle’, mannekesbladen of images d’ Epinal, bij ons. Ons ELEKTRONIEKE G@ZETTE VAN DE GENTSCHE SOSSETEIT bevat dus, volgest die explicoase, ne schat aan informoase!

Het woord 'gazette' komt nog altijd in tefrente toale veure, tzelfs in 't Russisch (gazeta)

Fricassée de poulet à la crême

galjaar:

1. Vb.”Diene kleine es ne wrîeë galjaar”...

A.N. Stoere kerel, deugniet, kwajongen, onbetrouwbaar individu. Algemeen voorkomend in Belgische en Nederlandse dialecten.

Etymologie: < Frans: gaillard: levendige kerel. Het woord is afgeleid van het Grermaans gail, wat ‘vrolijk’ betekent. In het Gotisch kennen we gails naast het werkwoord gailjan, wat ‘verblijden’ betekent. In het Oudsaksisch betekent gêl ‘vrolijk, moedig’, Oudhoogduits geil: ‘levenskrachtig, overmoedig, vrolijk’. Oudengels gâl: ‘dartel, lichtzinnig’. Litouws gailas: ‘heftig’. Middelnederlands geil: ‘vrolijk, lustig, wulps’. Geil < van het Indogermaans ghoilo: ‘heftig, overmoedig, uitgelaten, vrolijk’

Galjaar en geilaard zijn dus eigenlijk etymologisch (van oorsprong) identiek...


2. Een tweede betekenis van galjaar, die niets vandoen heeft met de eerste, is een boomwagen of 'mallejan'.


MISSAPLIE, MIZOAPLI, MIZAMPLIE: A.N. watergolf.

> Komt uit het Frans 'mise-en-plis', wat letterlijk terug in de plooi (gelegd), betekent.uitspraak: mizenpli (met Franse en), mizoapli, mizampli

Weer een van de vele Franse woorden in ons Gents dialect

VB. “De bomma ging elke week naar de coiffeur voor ne mizenpli.”

KADEE, KADET’, A.N. Kerel, snaak, knappe jonge man; ook kanjer, groot exemplaar van voedzame spijs of sterke drank. bvb. "Es da ne kadet van een buufstuk!"


Deze betekenis komt al voor in Mariken van Nieumeghen (ca. 1520) “een groot kadet, een hele baas.

1684, eenen manspersoon met eenen schoonen cravat opgheset als eenen cadet (Gent, L. L. Coopman)


Middelfrans ‘cadet’: later geboren zoon (na de oudste zoon).

Frans ‘cadet’: jongste zoon, ‘fils cadet’, (Gents: fiskadijn) < Gascons ‘capdet’ of chef < Provincaals ‘capdel’: chef, hoofd < Latijn ‘capitellum’, diminutief van ‘caput’, hoofd.


Aangezien de Gasconse kapiteins vaak jonge adelijke zonen waren, kreeg het woord ‘cadet’ de betekenis: edelman als lagere officier. Vandaar ook de Nederlande betekenis als ‘leerling van de militaire school’ en de dialectische betekenis ‘kerel’.


PRETTE: Vb. “Es dadd’ een prette van een vrêwmeins!”  Wat is dat een opschepster! Een ‘dikke nek’, een pretmadam, een blague, een kakmadam of een schijtîefer in het Gents, een snoever, een windbuil, parvenu, praatjesmaakster, grootspreekster, ne stoefer, iemand met veel kuren en grillen. Pretentieuse vrouw die graag opvalt, die graag in de belangstelling staat.


Prette, parette, paret: is opschepperij, beslag, omhaal, grap, twist, kuur, gril.


In het Westvlaams: pret, prette, paret opschepperij, omslag;

Nederlands: pret, plezier, drukte;

Vroegnieuwnederlands: pratte, parte aanmatiging, list (Kiliaan);

1774 paretten maecken (Gent L. L. Coopman)


Gent: prettenmakerigge opschepster; Roesselare: poretmaker drukdoener, ruziemaker; West-Vlaams: prete opschepper, preten: opscheppen; Aalst: paretmaker

PROFEETEBEEZE, PROFEETEBEES:


  1. 1.Zedig, ingetogen meisje, kwezelachtige vrouw, betweetster

  2. 2.Zuinige vrouw die profijtig huishoudt


De oorspronkelijke betekenis zou paardenvijg zijn, naar het verhaal van Tyl Uilenspiegel, die voor grof geld ‘profetebezen’ verkocht: in een doekje gewikkelde paardenvijgen... Wie ze at, kreeg zogezegd de gave van de profetie!  :D  Vandaar de betekenis ‘betweterigheid’.


In Beveren wordt het woord geassocieerd met profijt, voordeel




Slons, slonse: “‘t Es een slonse van een vrêwmeins”. A.N. Slons: vuile onverzorde, slordige vrouw.


Westfaals: ‘sluntse’; Hessisch: ‘Schlunze’; Duits dialect: ‘Schlunzen’: met slordige kleren lopen; Beiers: ‘slons’ (gerafelde zoom van een rok).

De betekenis van slons is: (vuile -) lap, lor, vod.

"ZUU PLAT OF EEN ZESSE': A.N. zo plat als een vijg, - luis: zeer plat.

De uitdrukking heeft niets met het cijfer  6 te maken. De uitdrukking luidde oorspronkelijk: "zuu plat of een ZESKE."

Zeske heeft volgens het Gents woordenboek van Lodewijk Lievevrouw Coopman TWEE betekenissen.


  1. 1.Verouderde munt (geldstuk). Het was het achtste deel van een stuiver, stond gelijk aan een half oortje of duit, of zes mijten, 0,011 frank. Zo kennen we de uitdrukking: -Iemand veur gîen zesken tekort doen (niet tekort doen); veur gîen zesken gezond verstand hên (geen verstand hebben), ne stuiver op een zeske brengen (een verlies doen, iets verkorten, verkleinen).


2. Zeskesnagel (1743) "Item ... op het belfort 25 sijskens naeghels en 12 oortjensnaeghels" (schrijnwerkersrekening)

   (1664) "Naghels van alle grootte, als oortthiens, seskes ende viermijtennagelen." (Politieboeken)

Iemand zoo plat slaan of een zesken: iemand behoorlijk afranselen.


De uitdrukking kan dus zowel betekenen:

zo plat al een zesken (muntstukje)

zo plat geslagen als een zeskensnagel!

Zéér plat dus.

reize-reize: A.N. Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord, met betekenis: effen, op gelijke hoogte, waterpas.


Midelnederlands: ‘reis’, vlak, met de grond gelijk; Vroegnieuwnederlands: ‘reyse an reyse, ric à ric’ (Lambrecht); ‘reys’, gelijk, vlak (Kiliaan).

1651 “...‘t meurken af te breken tot reyse ende reyse den grondt.”

1689 “De calseyde moeten ligghen rees aen rees.”

< Oudfrans ‘res’ < Frans ‘rez’, voltooid deelwoord van het Oudfranse ‘rere’ < Latijn ‘radere’ wat schaven of scheren betekent, waarvan het voltooid deelwoord ‘rasus’ is < Oudfrans ‘ras’, gladgeschoren of tot aan de rand gevuld.  Vgl. Met het Frans ‘rez de chaussée’, gelijkvloers (gelijk met de weg, de grond).

prot: A.N. wind, scheet, ‘ne prot loate

Westvlaams: ‘prote’; ook Waals en Picardisch: ‘prote, proute’.

Het spreekt vanzelf dat ‘prot’ een onomatopee of klanknabootsend woord is.


Vgl. Met het Middelnederlandse ‘proten’, protelen’ of ‘pruttelen’.

Een afleiding van prot is het werkwoord ‘protten’, een wind laten.


Een leuke verjaardagswens uit 1795 luidt:

“Wij wenschen zonder spotten,

Dat hy nog lang mag protten”

En nog:

“Beter in de wije locht

Dan in den nêwen buik!”

Hij stoat doar mee zijn meulekes: Hij stoat doar veur Piet Snot, - veur de zot, - veur niemendalle.


Een ‘meuleke is een knikker met een gekleurd ‘vlammetje’ in, dat ronddraaid bij het rollen.

Wie niet aan de beurt is “stoat doar mee zijn meulkes”, staat daar te staan.

pater: 'Iemand ne poater schildere...'


  1. "Iemand ne poater schildere mee een boardken op zijne rugge", of "- op zijn kluute."


De betekenis is:

  1. 1.- iemand voor de gek houden.

  2. 2.- iemand bedriegen.


De etymologie vroagt gîenen uitleg en spreekt veur zijn eige.

Illustratie Gill. Van Geert

steeg: Bijwoord; Vb. “Da wiel droai wrîe steeg...”. A.N. taai, stug, moeilijk te bewerken, wat weerstand biedt, onwillig, onbuigzaam, rigide, star, stroef, weerspannig, weerbarstig.


Middelnederlands, ‘stedich’: koppig, vasthoedend.

Vroegnieuwneerlands, ‘steegh’: retif, qui résiste (Lambrecht); ‘stedigh’: stabiel, vast, vasthoudend; ‘stedigh, steegh’: hardnekkig, volhardend.

“Een stedighe oft steegh peerd”: weerbarstig paard (Kiliaan)

1663 - “stonden steegh en wilden niet vercoopen.”

1676 - “steegh ende onwillich maecken” (Gent L. L. Coopman)

Nederlands, ‘stede’: plaats; Duits ‘Stätte’: plaats.


Vergelijk met ‘in stede van’: in plaats van; Engels ‘instead of;’ Duits ‘stetig’.

‘Stedig, steeg’ is hetzelfde woord als het Duits ‘stetig’: bestendig, gestadig

< Middelhoogduits ‘staetic’.

Besluit: ‘steeg’ betekent dus oorspronkelijk: ‘wat moeilijk van zijn plaats weg te krijgen is.

Kullen: A.N. plagen, pesten, ook foppen en bedotten. Vgl. met Afrikaans 'kul': bedriegen, misleiden. Afgeleid van van het Middelnederlands 'cul, culle': testikel, teelbal.

Vroegnieuwnederlands 'cul, couille ou couillon: kul, mannelicke roede', penis (Lambrecht), Gallisch 'couille (Kiliaan); Fries 'kul': penis; Oudengels 'cylle': leren fles; Oudnederlands 'Kylir' scrotum (balzak) < Latijn 'culeus': leren (drink)zak voor vloeistof.


De betekenisevolutie (leren) zak > balzak > teelbal > penis is makkelijk te begrijpen. Kullen of plagen is te vergelijken met 'kloten', Fr. couilloner. Vgl. met het Gents: "Hij kluut mij, 't es ne kluutzak!"

kazemat:  A.N. bomvrij gewelf. Het woord kazemat komt van het Italiaanse casamatta en/of Spaanse casamata, beide afgeleid van het Byzantijnse begrip chasmata, een aanduiding voor een vesting met schietgaten. Het verwees naar de schietsleuven in stellingwerken. In het moderne Grieks is het woord chasma in gebruik voor 'spleet' of ‘kloof’, ‘grote tussenruimte’. Het Engels kent het woord chasm voor "kloof".


Het is een bekend misverstand dat het in het Italiaans en Spaans tot casa verworden 'chas' naar 'huis' of 'gebouw' verwijst

Tsoep, tjoep: A.N. top, kruin (van een boom) of puntmuts

  1. (1698)“...op ‘t sop des huys”; (1792) “De jopkens van uw ooren”.

We hebben hier een variant van top/toep, met expressieve en intensieve tj-, sj- ts- anlaut of beginklank van een woord. (Roelandts, 1964)

Als hoofddeksel ook tsoepie, een afleiding met Zuidoostvlaamse augmentatiefsuffix (vergrotend achtervoegsel) -ie. (Hoebeke1969, 218) zie toep, toepe > Middelnederlands: top, kruin van het hoofd, hoofdhaar; Vroegnieuwnederlands: top des hoofds, kruin (Kiliaan); Middelnieuwduits & Nederduits: top(p); Oudhoogduits: zoph; Duits: Zopf, top, haarvlecht, pruikstaart. Vandaar Oudfrans top, haarlok, hoofdhaar, met diminutief (achtervoegsel om aan te geven dat het als klein of lief wordt gezien) toupet < Germaans, afgeleid van het verkleinwoord tjoepel, zoals in het Westvlaams stoppel, top, dop, spits, knop van een meubellade.

“Hij hee zijnen tsoep aan” wil dan weer zeggen: het is hem niet gelukt. 

Het Gents woordenboek van L. L. Coopman vermeldt op p.1485:


Tsoep I.

1.Vleinaam voor een kind of jong meisje: dag mijnen -, mijn -ke!

2.Tsoepmutse (Mansslaapmuts met kwispel)


Tsoep II.

  1. 1.Kwispel: ‘t soepke van de leeuw zijnen steert.

  2. 2.Top: der zit een vliege op den - (of op ‘t -ke) van mijne neuze.

ZIEKLIEN (Gentse straatnaam)


Wijk achter het St.-Pieterssttion. 1321: “…voor der zieke lieden.” Dit was de verplichte quarentaineplaats van de melaatsen, buiten de stadsmuren op een afgelegen plaats: Overbroek. Een zeer Aktueel onderwerp dus...

Daarnaast lag het Wilde Land en verder de Woestine. 1362: “Overbrouc vore der Zieker lieden.”

1373: “Bachten der Zieker lieden op Artvore.” De betekenis van Artvore is duister…

Uit: 'Gents vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen', dr. Maurits Gysseling, Gent 1954.

GELDMUNTE, LANGE MUNTE, KORTE MUNTE (Gentse sraatnamen)


De munt’ was een annex van het Gravensteen, waar sinds 1354 munt (metaalgeld) geslagen werd.

12941: “post monetam”; 1296: “in de Munte”.


Vandaar dat het Veerlepleinte, vòòr het Gravensteen (waar de muntslag gebeurde) bij uitstek gebruikt werd voor het terechtstellen van valsemunters door hen te ‘zoden’ (koken) door hen aan handen en voeten gebonden, via een wip, op een gemetst comfoor, in kokend water (eventueel aangevuld met wat olie - dat sputtert beter!) onder te dompelen. Valsmunterij was majesteitsschennis omdat de beeldenaar van de vorst op de munten geslagen stond.

Onderbergen (Gentse straatnaam) Straat achter de St.-Michielskerk, van het St.-Michielsplein naar de Gebroeders Vandeveldestraat, met als voornaamste gebouwen het voormalig klooster met tuin, nu gebouwen va de UGent.

In 1212 is er reeds sprake van 'Underbergen'; 1229: 'Wasselini de sub montibus'; 1291: 'Onder bargen'; 1296: 'Onderberghen'.

De naam is een datief en komt van het Germaans 'undar bergum' wat zoveel betekent als: "aan de benedenkant van de bergen".

Wellicht was het Poortakkerplateau oorspronkelijk nogal heuvelachtig en werd later genivelleerd.

Vierendeel of ‘Vie’ndîêl’ in ‘t Gents is een oude gewichtsmaat. Een ‘vierde deel’ van een ‘pond’ of ‘lood’*. Een pond was 453,59237 gram. Een vierde deel daarvan is 113,40 gram is ongeveer - of ietsje meer - dan 100 gram.


*Lood (ook wel Loot) is een historische maat voor massa. Een lood was 1/32 van een traditioneel pond.

Drabstraat,Gentse straatnaam


In 1308 lezen we reeds: Drabbestrate; 1208 - 1212: Drapstrata; 1291: de Drapstrate; 1337: de Drabstrate.

Kiliaan beschrijft drabbe, “draf” en het adjectief “drabbigh” als vloeibare modder. In het Kempisch is drab koffiedik, in het Oostfries “drabbe”: troebel vuil water, modder, draf. Nieuwijslands “drabba”: bevuilen.

De laaggelegen drabstraat moet dus zeer modderig geweest zijn!…

Uit: ‘Gents vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn plaatsnamen’, dr. Maurits Gyseling, 1954


https://www.gent-geprent.com/.../str.../straten-d/drabstraat

Tichelrei: Gentse straatnaam


Tichelrij. 1354: Pieter van der Tichelrien; Huus staende up der stedeeerve beneden der houder Scabrugghe daer de tichelen staen; 1360: hofstede over de Scabrucghe daer men de tichelen vercoept; 1366: up de Tichelrie. < Latijn: ‘tegularia’ of steenbakkerij.


Een "-rei" is een gracht. (Denk aan de Brugse reien) De Tichelrei is een deel van de SCHIPGRACHT.

De Schipgracht of Oude Vaart is o.a. ontstaan uit de Guudinis- of Wondelgemgracht en werd gegraven voor de aanvoer van turf (warmtebron). Samen met de Schelde was hij tot in de 13e eeuw de enige waterloop die rechtstreeks verbonden was met de zee.


De waterweg liep van het Sluizeken (Lange Schipgracht)-Tichelrei-Meerhem door de velden van de Muide tussen Meulestede en Wondelgem zo naar Langerbrugge om te eindigen aan het Aardeken te Ertvelde.

Foto: dempen van de Tichelrei, winter 1947-1948.

Ramen: Getse straatnaam

Ramen waren houten constructies waarop de gewassen of geverfde lakense stoffen gehangen werden om te drogen. Dat gebeurde in Gent op verschillende plaatsen: in Overschelde, Sint-Pieters (bij de Walpoortstraat), buiten de Zand-, Posteerne- en Torrepoort, enz. Stadsrekeningen vermelden die al in 1315.


Van in het Graffitistraatje kan men in de tuin van het Ryhovesteen kijken, en hoog op de achtergevel de metalen constructies nog ingemetseld zien, waar de ‘bomen’ ingeschoven werden om de lakens over te hangen om te drogen.

Op de foto moeilijk te zien maar zij bevinden zich links en rechts van de twee grote vensters boven. Het boekentasje op de kaart is het Museum van het Stedelijk Onderwijs "De School van Toen" in het Klein Raamhof.

MALEM’, Gentse plaatsnaam. De wijk is helemaal omgeven door Leie-armen, en wordt dan ook vaak het eiland Malem genoemd. Het was eeuwenlang een onbewoond gebied net ten westen van de 16de-eeuwse stadsomwallingen en Ekkergem. In1333 is al melding van: ‘up Maelhem’ en in 1390: ‘up Malem’. Maal’ of ‘male’ is een woord dat vooral als tweede lid in toponymische (plaatsnaamkundige) samenstellingen voorkomt in Haspengouw: Dormaal, Ezemaal, Halmaal, Osmaal, Vechmaal, Wezemaal, en het N.O. Van Wallonieë: Bomal, Flémalle, Fumal, Momalle, Omal, maar ook als enkelvoudig woord in bvb. ‘Male’, onder St.-Kruis en als eerste lid in bvb. Maalbroek (Zeer verbreid als toponiem in Oost-Vlaanderen, o.m. Te Bavegem, Machelen, Massemen, St.-Blasius-Boekel), Maalgaver te Oostakker, enz. Al deze plaatsen zijn, of liggen, naast depressies, in Haspengouw en de Ardennen zelfs zeer diepe depressies met gewoonlijk drie uiterst steile wanden en een afhelling naar beneden aan de vierde kant. Etymologisch wordt algemeen aanvaardt dat ‘maal’ afkomstig is van het Germaanse ‘mal-hô’ of zak (diepte). Het tweede lid in Malem is hoogstwaarschijnlijk ‘ham’: ‘in inundatiegebied (overstromingsgebied) uitspringende hoek hoger land.’ De situatie van Malem is uitstekend te vergelijken met die van bvb. De Ham, ten oosten van de Houtbriel. De Leie zal hier dus enigszins hardere grond ontmoet hebben, zodat ze er in twee armen omheen vloeide. Malem betekent dus ham naast een depressie. Vgl. Met Meerhem: ham naast een mere (poel). Na de Tweede Wereldoorlog werd door het stadsbestuur beslist hier een sociale woonwijk te bouwen als herdenking aan de slachtoffers van beide wereldoorlogen. Vanaf 1950 werd het gebied volgens het tuinwijkprincipe bebouwd in een merkwaardig homogeen ensemble van laagbouw en appartementen. Op 22 juni 1952 werd de wijk die de officiële benaming "Wijk Heldenhulde" kreeg, ingehuldigd door de toenmalige koning Boudewijn. De straatnamen hebben een link naar feiten en locaties uit de beide wereldoorlogen. (Ramskapellelaan, Heldenplein, Oud-strijderlaan, Landingsplein, etc.) Het oorspronkelijk karakter van deze sociale woonwijk is nog grotendeels bewaard. In de wijk staat een kerk gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Vrede. Deze kerk werd in 2015 aangekocht door de culturele vereniging Circusplaneet om als circusschool te worden ingericht.De wijk is sinds december 2014 opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed.

Stoofstraat - stoofsteeg(sken) Gentse straatnaam. Ons stoofstraat heeft niets te maken met de stoof van bomma. Stoof wordt hier in de betekenis van middeleeuws badhuis gebruikt. Er waren stoven voor mannen, vrouwen en “ghemeene” stoven (gemeenschappelijke, gemengde-) op verscheidene locaties in de stad. Mannen droegen een lendendoek, vrouwen gewoonlijk niets of een hoed en wat sieraden. Ook bedden stonden ter beschikking om wat te rusten na het baden. Er was een stoofstraat bij Onderbergen, een Stoofstege (nu Hoefslafstraatje, zijstraatje van de Lange Munt naar de Leie toe), een Stoofsteegsken (nu Zwaardsteeg, Zijstraat van de Brabantdam die met en prachtig zicht uitkijkt op de Muinkschelde en de Krook.) Zo lezen we in 1350: “in de Stoefstege”; 1369: “...van eene stove staende inde Stofstege”; 1372: “bijder Stovesteghen”; 1375: “in Stoofsteghekin”. De Franse bezetters, die op het einde van de 18e eeuw onze straatnamen verfransten, wisten niet beter dan Stoofstraat te vertalen in “rue de la poussière”... In het huidige Stoofstraatje aan de Recollettenlei was er een mannenstoof , “Het Maantje”, en een vrouwenstoof, “De Kraai”, aan te treffen. Rond 1520 stak “een nieuwe melaatsheid” de kop op nl. syfilis. Niet verwonderlijk aangezien er gefeest werd, gesmuld en op zedelijk gebied was het er ook niet al te ‘katholiek’. Sindsdien werden deze openbare badhuizen gemeden en betekende dit het einde van de stoven.Het spreekt voor zich dat de geestelijkheid scherpe kritiek uitte op deze plaatsen van ontucht en uitbaters bijgevolg de H. Sacramenten werden ontzegd.De Franse Revolutie (1789-1795) zorgde voor een “Règlement sur la prostitution” waarbij vooral de nadruk lag op het registreren van plaatselijke “onzedelijke vrouwen” gepaard met een medische controle. Vervolgens zal in een later stadium de bordelen worden geofficialiseerd. Alle reglementering omtrent prostitutie zal door een wet in 1948 worden afgeschaft waardoor het oudste beroep ter wereld in een kluwen van onzekerheid verzeild raakte.

Werregarenstraat: Gents straatnaam. Dit kronkelige steegje tussen de Hoogpoort en de Donkerstraat wordt naar haar uitstraling ook het “Graffitistraatje” genoemd. Een vroegst bron gaat terug tot 1353 waar het vermeld staat als “up den oernic van Werregaren steghe”. Reeds in 1363 werd het hoekhuis met de Hoogpoort vernoemd naar Werregaren.

Etymologie: het doet vermoeden dat de Gentse familie Werregaren hun naam hebben ontleend aan de woning, die de kenmerken had van een steen, en het straatje. Werregaren betekent zoveel als wargaren, verward garen.

Later kwam hier een herberg die geen al te goede naam had. In de 14e eeuw was dit straatje berucht wat leidde tot het plaatsen  van een  ijzeren hekken langs beide zijden van het straatje in opdracht van de schepenen.

In de 17e eeuw werd het in de volksmond het “Meyskenshuis, Meyskensstraetje of Blauwmeyskensstraetje genoemd. Logisch aangezien in 1623 in de Onderstraat het “Gesticht der Blauwe Meisjes” werd geopend, dat uitkwam in het Werregarenstraatje. In 1798 werd het overbouwd zoals wij het nu nog altijd kennen.


Marcus van Vaernewijck, Gents rederijker en geschiedschrijver, schreef dat het huis “De Werregaren” later de namen “De Griffioen” en “De Pellicaen” kreeg. Een griffioen is een fabelachtig dier, half leeuw half arend, doch sterker dan acht leeuwen en honderd arenden!

Langs deze steeg was er de verbinding met de Vrijdagsmarkt via de Onderstraat en de Serpentstraat. De aanleg van de Borluutstraat, de huidige Belfortstraat, deed het Werregarenstraatje aan belang inboeten.

Rond 1830 zou er in dit pand een “publiekshuis” gevestigd zijn. Halverwege de 19e eeuw tot na de tweede wereldoorlog stond het gekend als een druk beklant “rendez-vous woning” waar de meisjes van plezier voor de nodige verstrooiing zorgden. Het hoeft niet gezegd dat de burger met aanzien dit straatje best vermeed.

Einde Were, Gentse straatnaam. Einde Were betekent eigenlijk ‘einde van de wereld’. In 1385 lezen we reeds “ten ende vander werelt; in 1390 ”bachten Heckerghem up de Leye ieghen dende van der weerelt” : achter Akkergem op de Leie tegen het einde van de wereld. (dr. Maurits Gyseling)


Abanket/lunchls we het plan van Gent van 1652 bekijken, zien we helemaal bovenaan in de driehoekige punt heel weinig bewoning. Daar zijn we namelijk op AKKERgem, het latere Ekkergem waar de akkers binnen de stad lagen om bij belegering de bevolking van voedsel te kunnen voorzien. Daar woonde nagenoeg niemand en voor de stedeling was dit verafgelegen gebied op ‘t einde van de stad,‘t einde van de (bewoonde) wereld. Vandaar de naam.

Contributiebrug / Contributiestraat /

De contributiestraat loopt van de Begijnhoflaan naar de Contributiebrug, (brug over de Coupure). Zo genoemd omdat de straat lag aan de contributiezijde van de Brugse Vaart, nl. aan de Contributiepoort - Brugse Poort, waar van in de 17e eeuw tot 1860 contributie, een bijzondere taks, stadsbelasting of stadstol moest betaald worden om de stad in of uit te gaan.


De Contributiebrug:

In 1796 werd er gesproken over de Akkerbrug (naar Akkergem / Ekkergem) die toen in hout was opgetrokken. De naam veranderde in 1831 in de “brug van de Nieuwe Wandeling”.

De Contributiepoort verdween reeds in 1782 doch in 1880 kreeg de brug haar huidige naam toegewezen die herinnert aan die tijd, nl. deContributiebrug.

Toen de Duitsers in mei 1940 België binnenvielen werden alle bruggen door het Belgisch leger opgeblazen.

Om een overbrugging mogelijk te maken droegen nadien verschillende binnenschepen 2 noodbruggen die tot 1948 dienst deden. Voor doorvaart was het nodig de bruggen telkens te verplaatsen, wat voor veel verkeershinder zorgde. Uiteindelijk maakten zij plaats voor de 2 nood-wipbruggen die de Visserij overspanden tijdens de oorlogsjaren.


In het dagblad Vooruit van 13 januari 1948 stond te lezen dat deze oplossing slechts tijdelijk was en een nieuwe vaste brug voorzien is na het uitgraven van de Ringvaart om de brughoogte aan te passen. Dat ‘tijdelijk zou echter 38 jaar(!) duren. Pas op 6 mei 1986 werd de nieuwe brug opengesteld voor het verkeer.

Hout, (h)aat vasthêwe: A.N. Hout vasthouden of afkloppen op hout is een wijdverspreid bijgeloof wanneer je een positieve uitspraak doet. Zeg je bijvoorbeeld "ik ben nog niet ziek geweest dit jaar", dan moet je iets van hout aanraken en zeggen "hout vasthouden" om ervoor te zorgen dat je niet ziek wordt. Nogal vreemd als je erover nadenkt. Maar vanwaar komt het ritueel? Zoals bij vele gebruiken, is de exacte oorsprong van hout vasthouden verloren gegaan in de tijd. Maar er zijn wel een aantal geloofwaardige theorieën over de oorsprong. Zo dachten de Pagan-gelovigen bijvoorbeeld dat geesten en goden in bomen huisden. Dus hielden ze de bomen vast, als ze bescherming wilden van hen.
Christenen zouden het gebruik daarna overgenomen hebben, maar voor hen waren de bomen dan weer de aardse belichaming van Jezus. Hout aanraken zou volgens hen equivalent staan aan het aanraken van het houten kruis. Sommige Christenen hadden zelfs een stukje hout bij om zich veilig te voelen.
Tijdens de Spaanse Inquisitie werd hout ook voor Joden een symbool van veiligheid en overleving, omdat velen onder hen schuilhielden in een houten synagoge waar je alleen binnenkon via een specifieke klop op de deur.Hout vasthouden is het lot bezweren door de formule ‘ik zal maar hout vasthouden’ uit te spreken en tegelijk iets uit hout aan te raken. Het aanraken van hout is een vast ritueel.
Het is een vorm van bijgeloof om daardoor het ongeluk af te wenden en om het positieve te beïnvloeden.

De uitdrukking bestaat in veel andere talen zoals:
Frans: “toucher du bois”
Engels: “Touch wood, knock on wood” (VS)
Duits: “auf Holz klopfen” (soms samen met Toi, toi, toi)
Zweeds: “ta i trä/peppar peppar” (vat in hout vast/peper peper)
Noors: “bank i bordet” (klop op de houten plank)

Als men zegt “hout vasthouden”, maar er geen houten voorwerp binnen handbereik is, mag men in dit noodgeval ook zijn (houten) kop aanraken.Vb. “Ik ben dit jaar nog geen enkele keer ziek geweest. Ik zal maar hout vasthouden.”

Bennesteeg, Gentse straatnaam.


In de 13e eeuw is het straatje bekend als de Benningsteghe, in 1311:Benninchsteghe, 1330: Benningstege, 1339: Bennesteghe.

De straatnaam heeft zijn oorsprong te danken aan een persoonsnaam: Bennin. We vinden ook nog een Bennins Acker te Waarschoot een Bennins brugghe te Wondelgem. (dr. Maurits Gyseling)

VRIJ BOCHTIG STRAATJE TUSSEN DE VELD- EN MAGELEINSTRAAT, EIND 19DE EEUW DOORKRUISD DOOR DE SINT-NIKLAASSTRAAT WAARBIJ DE HOEK VOLLEDIG INGENOMEN WERD DOOR HET ZOGENAAMDE PALEIS VAN DE TELEFOON, IN 1901 GEBOUWD NAAR ONTWERP VAN A. VAN HOUCKE. SINDSDIEN VERVANGEN DOOR EEN RECENT GEBOUW IN FRANSE STEEN.

FOTO'S EN PLAN BEKIJKEN:
HTTPS://WWW.GENT-GEPRENT.COM/.../STR.../STRATEN-B/BENNESTEEG

bataklan(g): A.N. m. rommel, verwarde boel, rotzooi. Fr. bataclan Waarschijnlijk klankexpressief, zoals rataplan.

Bataclan is dus waarchijnlijk een klanknabootsing of onomatopee, zoals men dat noemt. Wanneer men uit een stapel rommel iets tracht weg te nemen, rolt al de rest over mekaar met lawaai als gevolg.

Le Dictionnaire étymologique, Albert Dauzat, Larousse, Paris, schrijft: dat het woord bataclan voor het eerst de kop opsteekt in 1783 en hij vermeldt het ook als ‘onomathopée' of klanknabootsing.

Savoanstroate, Savaanstraat, Gense straatnaam

Van Nederkouter tot Walpoortstraat. Licht gebogen straatverloop, parallel met de Ketelvest. Evenwichtige bebouwing met bepleisterde lijstgevels van onder meer de talrijke grote hotels en de voorname burgerhuizen uit de 18de en 19de eeuw, vanouds gedomineerd door het Sint-Barbaraklooster, later Sint-Barbaracollege.

De straat draagt voorzeker de naam van een persoon. De oudste vorm (1280) geeft ons plateau Stephani. De stadsrekening uit 1342 schrijft Steffaenstrate en stukken van 1360 tot 1450 spreken vanStavaenstrate en in Vico dito Stefaen.

Reeds vroeger ontstond er verwarring omtrent de straatnaam. Zo schrieef men Sousfaenstrate in 1349, Savaen- en Screvaenstrate in 1366 en 1463. De tegenwoordige naam Savaanstraat verschijnt in 1476 -1477.

Op het Plan Goethals (1796) vertaalt men de straatnaam als Rue aux Toiles en in 1812 schreef men Rue du Savon, ci-devant Savaenstrate.



ammeloake, ammelaken: zelfst.nw. A.N.tafellaken WIT laken.

In het Middelnederlands: ammelaken, ambelaken; amelaken (1236); Vroegnieuwnederlands uit Gent: van amme lakenen ( 1532) Lievevrouw Coopman; 1562 am(m)elaken ‘nappe’ Lambrecht; ammelaecken, servet (Kiliaan); Oudsaksisch: ambahtlakan; Oudhoogduits: ambahtlahhan, dus een ambachtslaken, waarbij ambacht ‘dienst’ betekent. Bvb. Een altaardwaal voor de kerkdienst.

Afkortingen:


Mnl: Middelnederlands


Vnnl.: Vroegnieuwnederlands


Ohd.: Oudhoogduits


Mhd.:Middelhoogduit

Ndd.: Nederduits


Me.: Middelengels


E.: Engels


Fri.: Fries


Germ.: Germaans

persienne, persjenne, persijne. A.N. Zonneblind, rolluik.

> Frans: ‘persienne’: zonneblind, zonnewering, buitenjaloezie. Vrouwelijke vorm van het Frans ‘persien’: Perzisch. (Huidige Iran). Vergelijk met “Jalousie à la persienne” (Rey, 1768)

In het Midden-Oosten en Zuid-Europa werden de ramen tegen de zon en de warmte beschermd door zonneblinden uit stof of hout. Men kon die in een frame schuin zetten. Deze raamdichtingen waren vroeger in onze streken niet gekend. Men gebruikte hier de zgn. ‘blaffeturen’. Deze nieuwe zonneblinden kregen da naam van het land van herkomst: Perzië!

Kinkee of kilekee is de verbastering van het Franse woord Quinquet. A.N. olielamp.


Het is een eponiem, een woord genoemd naar een persoon of een voorwerp. De lamp is genoemd naar zijn zgn. 'uitvinder' Antoine Quinquet, °9 March 1745, +180. Hij was een Franse apotheker, geboren in 1760 in Soisson en was daar een tijdje apothekersassistent. In 1777 verhuisde hij naar Parijs waar hij werkte voor Antoine Baumé. Reisde naar Genua waar hij Aimé Argant ontmoette. In 1779, keerde hij terug naar Parijs en opende er zelf een apotheek.


Kinkee komt van de naam van zijn uitvinder, of beter gezegd, zijn 'verbeteraar' want Argant was er de echte uitvinder van. De enige verbetering die Quinquet in 1785 maakte, was van er een glazen pijp boven te plaatsen, die dienst deed als 'schoorsteen'...

rendier: Waarom heet een rendier 'rendier'? Dat lijkt een supersimpele vraag. Een rendier is een dier dat hard kan rennen. Maar zo makkelijk is het natuurlijk weer eens niet.

Het woord 'rendier' komt uit Noorwegen, waar rendieren al eeuwenlang voorkomen. De Noren noemden zo'n beest in de Middeleeuwen een 'hreinndyri'. Hreinn betekent daar 'hert met een hoorn'. En 'Dyri'? Dat betekent verwarrend genoeg geen 'dier', maar ook 'hert'. Een 'hreinndyri' betekent dus eigenlijk: een hoornhert-hert.Rendier komt dus NIET van rennen en NIET van dier. Het klonk alleen maar een beetje zo.


In het Nederlands heb je ook zo'n dier dat zo'n dubbelop-naam heeft: de hazewindhond. 'Wind' is een oud woord voor jachthond en dehazewind was een hond die gebruikt werd bij de jacht op hazen. Later plakten we er toch weer het woord hond achter, zodat het dier nu eigenlijk hazenjachthond-hond heet...

droai; “Tot in den droai”

“Allee saluu, hein, tot in den droai!”

A.N. Afscheidsgroet: tot de volgende keer!

Meestal een nog niet nader vastgelegd/afgesproken tijdspunt, dus in de betekenis: tot de volgende keer dat we elkaar toevallig nog eens tegenkomen – in tegenstelling tot bijvoorbeeld het definitievere ‘tot morgen!’ enz.

Etymologie: mogelijks… tot in de kering, tot daar waar je omkeert of omdraait … dan kom je elkaar terug tegen.

bitterballen: Een heerlijk hapje tussendoor, zo’n bitterbal. Maar waarom heten ze eigenlijk zo? Ze zijn toch helemaal niet bitter?


Bitterballen zijn bijna 100 jaar geleden bedacht als hapje bij de borrel. Een populair drankje in die tijd was een ‘bittertje’. Dat was sterke drank die wat bitterder was dan de andere drankjes. Dat kwam doordat er bepaalde kruiden aan toegevoegd waren, zoals bvb. sinaasappelschillen.


Bij die bittertjes aten de mensen graag een hartig hapje. Bijvoorbeeld gefrituurde balletjes met vleesvulling. Die balletjes kregen daarom al snel de naam ‘bitterballen’. Zo noemen we ze nog steeds, ook al zijn de bittertjes zelf niet zo bekend meer.

tantewannekes: A.N. Complimenten, onnodige drukte, omhaal, lawaai. Volksetymologische adaptatie van > Frans tintamarre: geraas, gebulder, getier. Het tweede deel: Wanneke is het diminutief (verkleinwoord, koosnaampje) voor de vrouwennaam Wanne < Jowanne < Johanna.






tapas: In een Spaans restaurant kan je tapas bestellen. Dat zijn kleine porties eten, lekkere hapjes op een bordje. Het kan van alles zijn: gehaktballetjes, olijven, kaas, kleine broodjes, inktvisringen, nootjes, ...

Oorspronkelijk kreeg je tapas in Spanje als klein hapje bij je drankje. Het broodje, plakje ham, het schaaltje met nootjes, of wat het ook was, werd OP het glas gelegd om te voorkomen dat er insecten in de drank zouden vliegen. En dààr ligt de oorsprong van het woord: tapa betekent in het Spaans letterlijk 'deksel'.

Tapas zijn dus eetbare dekseltjes!

vermicelli: in het boek ‘Griezels’ van Roald Dahl schept mevrouw griezel op een dag spaghetti op voor haar man. Alleen... Ze stopt er levende wormen in, en meneer Griezel eet dus nietsvermoedend deze glibberige beesten op.


Klnkt dit vies? Toch eten veel mensen af en toe wormen. Lange, dunne, bleke, Italiaanse wormen die in de soep drijven. Want dat is wat vermicelli echt betekent: ‘wormpjes’! Het Italiaanse woord voor worm is verme, en vermicelli is daar het verkleinwoord van.


En spaghetti? Die slierten heten zo omdat ze (volgens de Italianen) op touwtjes lijken. Spaghetto betekent in het Italiaans namelijk letterlijk ‘touwtje’. Verrassend wat je allemaal opeet, zonder het te weten...

(Uitgave 'Onze Taal', ill. Josje van Koppen)

Patat en friet: Wat zeg jij? Patat of friet? Als je patat kiest, kom je zeker uit Nederlandals je friet zegt, woon je in Vlaanderen of Zuid-Nederland. Toch komen beide namen van precies hetzelfde Franse woord: patates-frites. (Dat klinkt als patat-friet). Zo noemden Franstalige koks in Brussel de lekkernij die ze rond 1930 hadden uitgevonden. Aardappelen heten in het Frans patates, en frites betekent ‘gebakken’ of ‘gefrituurd’. Aardappelen gefrituurd, dus.

In België begonnen ze steeds meer patates-frites te zeggen, want het waren geen gewone patatten, maar gefritùùrde patatten. Dus dat frites kreeg de nadruk. In Nederland hielden ze juist op met praten na het eerste deel, en hielden patat ‘petat’ over.


Een paar jaar geleden is onderzocht welk van de twee woorden het meest voorkomt op internet. FRIET won met 51%...

croissant: Hap jij ook wel eens in een lekker vers croissantje? Weet je dat je dan eigenlijk een stukje van de Turkse vlag opeet? Die vlag zie je op te prent hieronder. De Turken verloren ooit een belangrijke strijd in Europa. De overwinnaars vierden dit door broodjes te bakken in de vorm van een halve maan die in de Turkse vlag zit. Die broodjes werden vervolgens in veel landen populair, vooral in Frankrijk.

Zo’n halve maan heet in het Frans croissant, en zo gingen de broodjes ook heten. Letterlijk betelent croissant ‘groeiend’. De maan lijkt namelijk een paar nachten per maand steeds iets groter te worden - Het is dan dus een ‘groeiende maan’.

Drop: Bijna nergens ter wereld eten ze zoveel drop als in Nederland. Eigenlijk was drop vroeger niet bedoeld om lekker van te snoepen. Het was een geneesmiddel, voor als je pijn in je keel had. Volgens sommige mensen is drop daarom zo populair geworden in Nederland: vanwege het koude, vochtige klimaat hadden de Nederlanders die drop hard nodig.

Drop wordt gemaakt van de zoethoutplant ( Glycyrrhiza glabra, ‘kalissenhaat’ in ‘t Gents dialect ) of om precieser te zijn: van de druppels die uit de wortels van die plant komen. Een oud woord voor druppel is ‘drop’. Je kent misschien de uitdrukking: ‘van de regen in de drup komen’. Die luidde vroeger: ‘van de regen in de drop komen’. (Van moeilijke omstandigheden in nog moeilijker omstandigheden terechtkomen.)

Van een dropje uit de wortel van de plant maken ze uiteindelijk dropjes, zoals we ze nu kennen.

TAAI-TAAI: (Uit:"Waarom een zeemeermin geen zeemeerman heet" - Uitgave 'Onze Taal', ill. Josje van Koppen) Taai-taai is taai spul.  Je moet hard kouwen voor je het kunt doorslikken. Is taai-taai genoemd naar die taaiheid? Het antwoord is simpel; Ja! Twee keer taai is héél erg taai!

Wij, in België, kennen taai-taai beter als “Couque de Dinant” of Dinantse koeken. Zij zijn extreem taai.

Als enige ingrediënten bestaan ze uit tarwebloem en honing in gelijke delen en NIETS anders. Zelfs geen water of gist. Het deeg wordt in een houten vorm geduwd, meestal in de vorm van bloemen, mensen of landschappen.

De koek wordt gedurende een kwartuurtje gebakken op 300 °C waardoor de honing caramelliseert. Eenmaal afgekoeld wordt de koek steenhard en blijft onbeperkt houdbaar. Dankzij deze eigenschap kan de koek tentoongesteld worden als decoratief ornament, als kerstversiering of als herinnering aan bijzondere gebeurtenissen. Hun extreme taaiheid en grootte zijn niet uitnodigend om onmiddellijk in te bijten. Zij worden daarentegen in stukjes gebroken, om gekouwd, opgezogen, te smelten in de mond of gesopt te worden in koffie. Coucque de Dinant wordt traditioneel aan kleuters gegeven om op te zabberen als hun tandjes uitkomen.

In de zomer slijten de Dinantse bakkers grote hoeveelheden koek aan de toeristen, maar de consumptie is het hoogst omstreeks het Sinterkaasfeest.

In het Nederlands zijn er wel meer woorden die twee keer hetzelfde zeggen. Koekoek, bijvoorbeeld. En blingbling en blabla en Tomtom en mama en papa. Maar in andere talen zijn er nog veel meer?

In de Mototaal betekent mahuta, dat je slaapt, en als je heel veel slaapt zeggen ze mahuta-mahuta. In het Afrikaans betekent het woordje krap ‘jezelf krabben’ en krap-krap-krap jezelf heel erg krabben. Wie ook heel goed zijn in dubbele woorden zijn peuters en kleuters. Een auto is bvb. een toto, en kennen we mama, papa, pépé, mémé en boeboe (hond).nnen we ook pipi, kaka enoeboe (hond).

Boter op eu huufd hên:

Als je boter op je hoofd hebt, maak je anderen misschien wel verwijten, maar is dat niet helemaal eerlijk omdat je zelf ook schuldig bent aan een bepaalde problematische situatie. De ander verwijten maken is dus wat hypocriet.

De precieze herkomst van dit bekende spreekwoord is onduidelijk, maar wel bekend is dat hij al tijden gebruikt wordt in onze taal. Vermoedelijk is de uitdrukking afgeleid van de uitdrukking ‘Wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon lopen’ of ‘moet uit de zon blijven’. Het dragen van boter op het hoofd verwijst mogelijk naar de oude gewoonte om manden vol levensmiddelen op het hoofd te dragen. Wie boter in de mand vervoerde kon tijdens een warme dag thuiskomen met gesmolten boter in het haar. Niet erg handig dus, tijdens een hittegolf boter op je hoofd dragen…

Zuiver geweten

Volgens het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) is het ook mogelijk dat de uitdrukking ‘Wie een hoofd heeft van boter, moet geen bakker worden’ ten grondslag ligt aan de huidige variant. Dit betekent zoveel als ‘wie geen zuiver geweten heeft, moet ervoor zorgen dat hij niet aan kritiek wordt blootgesteld’.

De bekende taalkundige F.A. Stoett wees in zijn Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925) nog op een versje van Jacob Cats waarin ook boter voorkomt:

“Wiens hoofd van boter is, die moet gedurig schromen;

Die moet niet aen het vyer, of voor den oven komen.”

tik, tiek, tuk: (zelfst.naamw., m.) A.N. tik: beweging die je steeds maakt zonder dat je dat wil; bijvoorbeeld steeds je wenkbrauwen optrekken. Fr.: Le tic nerveux, (een tic hebben)  of een typische gewoonte, Fr.: le tic, la manie. ‘Hij draagt nooit sokken, dat is een rare tik van hem.’ Fr.: Il ne met jamais de chausettes, c'est une manie curieuse à lui. Iemand die zich bijzonder uitgelaten toont krijgt zijnen tik. Hij hee weere zijnen tik zegt men dan. Teege den hoogdag krijgen de zotten hulderen tik. ‘Hij  hee nen tik’: hij is niet goed wijs.

> Frans: tic: zenuwtrek, zotte kuur, manie.


Ooit was ik in het Industriemuseum te Gent verantwoordelijk uitgever van het vriendentijdschrif dat ‘TIC’ heete: Tijdschrift voor Industriële Cultuur. Als die in de bus viel kon je tegen je vrouw zeggen: “Loetse, ‘k hê weere mijnen TIC g’had!...”

OLYMPISCHE SPELEN: De Olympische spelen zijn heel erg oud. De allereerste Olympische Spelen werden ongeveer drieduizend jaar geleden gehouden in het griekse Olympia. Dat plaatsje was genoemd naar de hoogste berg van Griekenland: de Olympus. Lag het plaatsje dan zo dicht in die berg? Nee, helemaal niet. Maar de grieken wilden met die plaatsnaam hun oppergod Zeus eren, en die woonde op die berg. Daarom dus. Olympische Spelen betekent dus ‘de spelen van het plaatsje Olympia’.


Ook de marathon is naar een Griekse plaats genoemd. Een marathon is een hardloopwedstrijd over ruim 42 kilometer. Die wedstrijd heet zo, omdat er ooit in de Griekse oudheid een boodschapper was die het hele eind van het stadje Marathon naar de hoofdstad Athene rende - ongeveer 42 kilometer. Hij wilde zo snel mogelijk vertellen dat de Grieken bij Marathon een belangrijke veldslag gewonnen hadden. Hij bracht de boodschap over met zijn laatste adem, en viel daarna dood neer...

Verdieping: Er zijn wolkenkrabbers met soms wel 50 verdiepingen en de hoogste ter wereld heeft er zelfs 163! Maar waarom heet een verdieping eigenlijk een verdieping? Het zou toch juist verhoging moeten heten?


Om te begrijpen waar verdieping vandaan komt, moet je eigenlijk eerst weten hoe huizen vroeger gebouwd werden. Vroeger hadden huizen eigenlijk geen etages, maar ze hadden wel zolders. Dat waren altijd lage ruimtes en de vloer was niet zo stevig. Je kon opzo’n oude zolder dus niet echt staan. Je kon er hooguit wat spulletjes opbergen. Later bedacht iemand dat het handig zou zijn om de vloer van de zolder te verlagen en wat steviger te maken. Dan kon je wel rechtop staan in de zolderruimte.


Die zolder werd dus niet hoger, maar de vloer werd lager, en dus dieper. Daarom spraken de mensen toen over een zolder met verdieping.  En toen er huizen kwamen met meer etages, gingen mensen het woord verdieping gebruikern voor àlle woonlagen van een huis of gebouw.

SPLENTER: A.N. Splinter, schilfer.


Afgeleid van het Middelnederlands ‘splinte’: spie, pin.

In het Middelnederduits ‘splinte, splente’: bout, pin, stift.

In het Engels ‘splint’: houten pin.

Afgeleid van het werkwoord ‘splijten’



groentenburger:  Lekker als je geen vlees wilt eten: een groentenburger. Een ronde schijf die je moet bakken en die gemaakt is van groente. Het woord groente betekent eigenlijk ‘iets wat groen is’, net zoals gekte betekent: ‘iets wat gek is’ en leegte ‘iets wat leeg is’.


Maar hoe zit dat met burger? Waarom precies die naam voor een ronde schijf die je moet bakken? Dat komt door de hamburger. Die vleesschijf is genoemd naar de Duitse stad Hamburg, want daar werden ze voor het eerst gebakken. Hamburger betekent eigenlijk ‘iets wat uit Hamburg komt’.


Maar mensen geraakten een beetje in de war van dat woord, want ham is ook broodbeleg. Daardoor gingen ze denken dat een hamburger van ham gemaakt is. En zo gingen ze het woord burger gebruiken voor alle ronde, platte schijfjes die je in de pan kunt bakken. En vòòr het woordje burger kan je dan weer andere woorden plakken. Zo krijg je visburger, kipburger, satéburger en kaasburger. En inderdaad ook groentenburger.

Iemand iets DIETS maken

D.w.z. hem/haar iets wijs maken; een uitdrukking, die sedert de middeleeuwen voorkomt en eigenlijk wil zeggen: iemand iets duidelijk maken, aan het verstand brengen, het zoo voorstellen, dat het DIET(het volk) het begrijpt en verstaat; daarna, evenals wijsmaken, ironisch: iemand iets op de mouw spelden.

wijf: Het woord wijf klinkt niet erg vriendelijk. Mensen die het woord gebruiken, doen dit meestal om te schelden en vaak zetten ze er dan nog een onvriendelijker woord voor en spreken van rotwijf, pokkewijs of viswijf.


Vroeger was dat anders. Een man kon in de middeleeuwen nog wijf zeggen tegen zijn vrouw, zonder bang te zijn dat hij een klap voor zijn hoofd kreeg. Wijf was namelijk een heel gewoon woord voor vrouw. In het Engels is dat ten andere nog zo. “My wife” betekent: mijn echtgenote.


Nog een paar eeuwen eerder spraken de mensen het woord wijf anders uit. De voorvaderen van de Nederlanders en de Vlamingen zeiden toen wiba. Dat betekent: iemand die gesluierd is. In die tijd ging een vrouw een hoofddoek dragen zodra ze getrouwd was. Zo kon ze aan andere mannen laten zien: “Vergeet het maar, je maakt bij mij geen schijn van kans. Deze dame, eh, pardon, dit wijf, is al bezet.”

zeemeermin: Een zeemeermin heette vroeger alleen maar meermin. Dat laatste deel, min, komt van man. Niet dat zeemeerminnen ooit mannen waren, maar man betekende vroeger ook gewoon ‘mens’.

En meer? Dat woord betekent ‘zee’. In het Duits is dat nog steeds zo. De Dode Zee heet in die taal Totes Meer. Maar in het Nederlands wordt het woordje meer in die betekenis steeds onbekender. Om toch duidelijk te maken waar die meerminne leefden, gingen mensen er het woordje zee vòòr plakken. Zo ontstond zeemeermin. Eigenlijk dus zee-zee-mens.

kalkoen: Kalkoenen zijn genoemd naar de oude stad Calicut (Calcutta), in India. Vroeger heette de stad in het Nederlands Calcoen. Komt de kalkoen daar vandaan? Neen, die grote vogels komen uit Noord- en Midden-Amerika. Maar vroeger kwamen er veel bijzondere spullen uit Calicut/ Calcoen, zoals peper en stoffen om kleding mee te maken. En toen er opeens kalkoenen te zien waren in Europa, dachten de Nederlanders: die komen zeker ook uit Calcoen.


Was dat niet een beetje dom? Misschien wel, maar de Nederlanders waren niet de enigen. De Denen, Zweden, Noren en IJslanders, hebben hun kalkoenen naar precies dezelfde stad genoemd.


En weet je wat nu zo grappig is? Andere landen maken weer andere fouten. In het Engels noemen ze een kalkoen turkey, omdat ze dachten dat kalkoenen uit Turkije kwamen. In het Portugees heet een kalkoen perù (zoals het land Peru). En in Maleisië en Indonesië heet hij ook wel ayam belanda en dat betekent... Hollandse kip! :D

tulp: De Nederlandse tulp is wereldberoemd. Zo beroemd dat iedere lente bussen vol toeristen de tulpenvelden komen bewonderen. Opvallend genoeg heeft die oer-Hollandse bloem helemaal geen oer-Hollandse naam. De tulp komt namelijk uit Turkije. De Turken vonden de bloem op een tulband lijken, en dus noemden ze hem tulipan. (Een tulband heette in het Turks een tulipan.)

In de zestiende eeuw kwamen de eerste Turkse tulpen in Nederland terecht. Eerst was tulipan in Nederland nog het woord voor één enkele tulp. Maar de Nederlanders spraken het woord tulipan uit als tullepen of als tulpen. En door dat, -en aan het eind van het woord tulpen, gingen mensen denken dat het om meer dan één tulp ging. En zo werd tulp, zonder -en er achter, het woord voor één zo’n bloem.

walvis: “Wal in zicht!” Als een middeleeuwse schipper dat riep, kon hij twee dingen bedoelen. Of hij zag vasteland, of hij zag een walvis. Want een walvis heette vroeger alleen maar wal, zonder vis erbij.

Best wel verwarrend eigenlijk. Eén woord voor twee van die verschillende dingen. Dat vonden de mensen toen ook, en zo begonnen ze walvis te zeggen tegen dat grote dier in de oceaan.

Een beetje vreemd is dat wel, want de walvis is helemaal geen vis. Het is een zoogdier.

kanarie: Als je weet dat de kanarie oorspronkelijk alleen op een paar eilanden te vinden was, kun je dan raden welke eilanden dat waren?


Inderdaad, de Canarisch Eilanden. Zo komt het gele vogeltje dus aan zijn naam. Kanarie betekent: ‘vogel van de Canarische Eilanden’. Maar waarom heten de Canarische Eilanden eigenlijk Canarische Eilanden? Ze zijn dus NIET naar het vogeltje genoemd - maar wel naar een ander dier. Op de Canarische Eilanden leefden vroeger namelijk erg grote honden, en het Latijnse woord voor hond is canis. Toen de Romeinen lang geleden op de eilanden kwamen, en de honden zagen, noemden ze de Canarische eilanden in hun eigen Latijnse taal eigenlijk de hondeneilanden. En de kanarie is dus eigenlijk de hondeneilandenvogel!..

Bioscoop: Aan het eind van de negentiende eeuw werd de film uitgevonden. En film bestond toen uit een heleboel foto’s die heel snel achter elkaar vertoond werden. Daardoor ging het beeld bewegen. Het waren foto’s, maar het leek alsof je naar echte bewegende mensen zat te kijken. Naar het echte leven. En naar dat echte leven is de bioscoop genoemd.


Bio en bios zijn Oudgriekse woorden voor ‘leven’. Denk ook maar aan biologie. Bij dat vak leer je over alles wat leeft. En scoop is ook al Oudgrieks. Dat betekent kijken. Ook in het woord microscoop zit het woordje scoop. Met een micro-scoop kan je kijken naar iets wat micro is. Micro betekent ‘heel klein’.

Wel grappig dat mensen zo’n Oudgrieks woord bedachten in de negentiende eeuw. Toen werd die taal al heel wat eeuwen niet meer gesproken. Maar geleerd klonk het wel, dat woordje bioscoop.

dalmatiër: Als je de tekenfilm 101 dalmatiërs hebt gezien, dan weet je hoe bijzonder die honden er uitzien met hun witte vacht met zwarte vlekjes. Hun naam danken ze aan Dalmatië, een gebied in het land Kroatië.


Komen Dalmatiërs daar dan vandaan? Neen, dat waarschijnlijk niet, maar Dalmatië stond ooit bekend om zijn schaapswol. Sterker nog, de naam Dalmatië komt van het oeroud woord delme, dat schaap betekent.


Van die wol uit Dalmatië maakten ze speciale kledingstukken die in de kerk gedragen werden tijdens de dienst. Zo’n kledingstuk heette een dalmatiek.


Meestal was een dalmatiek wit, maar de deskundigen denken dat er ook dalmatieken waren met stippen op. En zo komt de hond ook aan zijn naam. Zijn vacht lijkt op een kledingstuk dat gemaakt is van wol uit Dalmatië.

bankroet:  A.N. Bankroet gaan, - maken, - spelen, - zijn: bankbreuk, staking van betaling.

Engels: to become a bankrupt; Frans: Faire banqueroute.
De oudere vorm bankeroet (bij Kiliaan: Banckerote) is ontleend aan aan het Frans banqueroute, en is zelf afgeleid van het Italiaans banco rotto*, wat zoveel als gebroken bank betekent. Als de wisselaar in Italië niet meer kon betalen, werd zijn (toon)bank op het foro** (de markt) afgebroken.


  1. *Dat rotto is het Latijn ruptum, ruptus, van mumpere (breken), het duidelijkst nog terug te vinden in het engelse woord bankrupt.


** Met het Italiaanse woord foro (markt) leggen we de basis voor het Franse foire (jaarmarkt, jaarbeurs, kermis), het Engelse fair, het Nederlandse foor en het Gentse fuure!

onweer: Warme dagen eindigen vaak met onweer, maar waarom heet dat eigenlijk zo? Onprettig betekent ‘niet prettig’, onaardig betekent ‘niet aardig’, en onrust betekent ’geen rust’. Is onweer dan geen weer? Nee, natuurlijk niet, het weer is er altijd. Maar mensen overdrijven graag. Met onweer vinden ze het weer zò slecht, dat het bijna geen weer zou mogen heten. Onweer betekent dus ‘héél slecht weer’.

Met het woordje on zeg je vaker dat iets heel slecht is. Denk maar aan ongedierte, zoals kakkerlakken. Kakkerlakken zijn natuurlijk gewoon dieren (of meteen mooi woord: gedierte), maar niemand heeft ze graag in huis. Onkruid, zoals brandnetels, is slecht kruid, en de mensen die iets heel erg slecht hebben gedaan zijn onmensen.
Ongelofelijk hè?



piste: Skiërs roetsjen naar beneden over een skipiste, maar ze zijn niet de enigen die een piste gebruiken. Paarden in de manege kunnen in een zandpiste galopperen, en acrobaten doen hun kunstjes in een circuspiste. Waar komt dat woord vandaan?

We hebben het uit het Frans en de Fransen hebben het weer van de Italianen. In de dertiende eeuw bestond het woord pista al, alleen spraken ze het nog uit als pesta. Dat woord betekent ‘pad dat ontstaan is door sporen van dier of mens.’ En het woord pestare werd gebruikt, als mensen of dieren iets aanstampten met hun voeten.

Op een piste ligt dus geplette sneeuw of aangestampt zand. Dat was vroeger al zo, en nu nog steeds

Bikini: Badpakken bestaan al heel lang, maar in de vorige eeuw kwam de Franse modeontwerper Louis Réard op een nieuw idee. Hij maakte een badpak uit wee stukken: een broekje en een bovenstukje. Hij noemde het bikini. De eerste bikini werd geshowd op 5 juli 1946 in Parijs.

Een paar dagen daarvoor was er iets gebeurd waar de hele wereld over praatte. Op 30 juni 1946 hadden de Amerikanen op een eiland een atoombom getest. De naam van dat eiland? Bikini!

Waarschijnlijk hoopte de modeontwerper dat zijn bikini zou inslaan als een bom. En inderdaad, mensen hadden het dagenlang over niets anders. Ze vonden die bikini maar raar en bloot. Het kwam ok mooi uit dat 'bi' in vele talen 'twee' betekent, want de bikini bestaat uit twee delen.

Later bedacht ook iemand de naam monokini voor een bikini zonder bovenstukje - mono betekent 'alleenbof 'een'.

Waarom heet dat eiland van die testbom eigenlijk Bikini? Dat komt doordat de vroegere bewoners het eiland Pikinni noemden. Het betekent 'plek met kokosnoten'.

Skaten: Nederlanders en Vlamingen zijn altijd dol geweest op schaatsen. We deden het al in de middeleeuwen, toen schaatsen nog een soort plankjes waren met een ijzer eronder. Die plankjes moest je onder je schoen binden. Toen de Engelsen ook gingen schaatsen, gebruikten ze het Nederlandse woord schaats, maar dan op zijn Engels: skate. En daarna ging dat woord de hele wereld over.

Later bedachten ze in het buitenland dat je de ijzers ook kan vervangen door wieltjes, en zo werden de rollerskates uitgevonden (‘rolschaatsen’ dus, met twee wieltjes voor en twee achter.) Later kwamen daar de inline-skates bij (vier wieltjes achter elkaar). Die werden ook bij ons populair, en we gingen toen het Engelse woord skaten gebruiken voor schaatsen op wieltjes.

Op die manier kregen we ons woord schaats weer terug uit het Engels. Als skate.

Nederlands: In de landen om ons heen spreken ze Frans, Duits, Engels en niet Frankrijks, Duitslands of Engelands. Waarom spreken wij dan Nederlands?, mèt dat -lands erbij? Om dat te begrijpen is een beetje geschiedenis nodig.

Het Duits en het Nederlands leken in de Middeleeuwen nog meer op elkaar dan nu. Er was ook maar één naam voor: Duuts. Dat betekent 'taal van het volk'.

Na een tijdje gingen de talen steeds meer van elkaar verschillen, en ze kregen toen ook verschillende namen. Het Duuts dat in Nederland werd gesproken, werd Nederduits genoemd. Dat ging een tijdje goed, maar toen Nederland een echt land werd, begonnen mensen datNederduits een beetje raar te vinden. "Wij zijn toch geen Duitsers?", dachten ze. Wij spreken geen Nederduits maar Nederlands. En zo is het gekomen.

FRANSIEPANNEKE, FRANSEPANNEKE: Frangipane is een mengsel van amandelspijs met boter en ei, of een gebakje op basis daarvan. Het woord komt uit het Frans, en is waarschijnlijk een eponiem: op basis van de naam van de zeer invloedrijke familie Frangipani in het middeleeuwse Rome. Maar de reden van deze naamgeving is onbekend. Er circuleren diverse vertellingen.

Zo zou markies Muzio Frangipani in de 16e eeuw al een amandelparfum voor handschoenen hebben ontwikkeld.

Ook de naam frangipani voor een Latijns-Amerikaans bomengeslacht wordt wel toegekend aan deze Muzio, die botanist was en in Amerika geweest was en van deze boom een extract zou hebben gebruikt voor zijn parfum.

Volgens anderen zou Graaf Cesare Frangipani in 1532 het amandelgebakje hebben uitgevonden. Maar het kan ook gaan om een aan de familie opgedragen spijs.

De letterlijke betekenis van de Italiaanse familienaam Frangipani is:* 'die het brood breekt'. *(vgl. pani met het Franse pain, brood)

Een frangipanekoek is een koffiekoek met een mengsel van gemalen amandelen, meel en eierdooier.

VRIJDAG: Waarom vrijdag vrijdag heet? Omdat het de laatste dag van de week is, en je daarna lekker vrij bent? Nou, nee... De naam vrijdag komt heel ergens anders vandaan. De dag is genoemd naar Freya, een van de belangrijkste goden bij de oude Germanen. Freya was de godin van de liefde.

Ook andere dagen van de week zijn genoemd naar Germaanse goden. Woensdag is genoemd naar Wodan, de oppergod van de germanen, donderdag naar Donar, de god van de donder en dinsdag misschien naar de god Thingus, de god van de volksvergadering, maar deskundigen weten dat niet helemaal zeker. Ook zaterdag dankt zijn naam aan een god, maarv dan weer geen Germaanse god. Zaterdag is de dag van Saturnus, de Romeinse god van de landbouw.

En dan zijn er ook nog twee dagen die hlemaal niet naar een god genoemd zijn: de zondag en de maandag. Die komen weer gewoon van de zon* en de maan**. Een beetje een rommeltje dus, die weekdagen van ons.


*Latijn: dies lunae, dag van de maan

**Latijn: dies solis, dag van de zon

'Broek': In Nederland bestaat er een plaats die Broek in Waterland heet, en je hebt ook Broek op Langedijk. En in Vlaanderen heb je Willebroek en Stabroek*. Waren broeken dan vroeger zò belangrijk dat ze er dorpen naar vernoemden? En bestaan er dan ook plaatsen die bijvoorbeeld naar jurken zijn genoemd?

Nee. Die plaatsen bestaan niet. En ook de plaatsnamen met broek zijn NIET genoemd naar het kledingstuk. Broek is een oud woord voor moeras. Broek in Waterland was dus een moeras in een waterland. En Stabroek was een moeras dat ingestaakt was, oftewel afgezet met houten palen (staken).

Maar hoe kunnen mensen wonen in een moeras? Dat deden ze meestal ook niet. Zij woonden dan in een gebied dat vlak daarvoor nog een moeras was geweest. Een drooggelegd Moeras.


*Ook de oude naam van Brussel houdt daarmee verband: Brussel < Broeksel < Broekzele < Broek seele < Bruok sala < woonplaats aan het broek (moeras)

Slachtoffer: Als je de dupe bent van bijvoorbeeld een diefstal, een ongeluk of een oplichter, dan ben je een slachtoffer. Best een gek woord slacht-offer. Duizenden jaren geleden waren slachtoffers vooral dieren. Die werden dan geslacht als offer (een geschenk) aan een god, een echt slacht-offer dus. In de Bijbel en de Koran worden er heel wat dieren geofferd: koeien, geiten en duiven. Nadat de dieren waren geslacht, werden ze bijvoorbeeld  verbrand om God gunstig te stemmen of te bedanken.

Later werd het woord slachtoffer ook gebruikt voor mensen die in de problemen waren geraakt, zonder dat ze gelukkig een écht offer waren.

Hens: Als je iemand “alle hens aan dek!” hoort roepen, ben je waarschijnlijk op een schip. Het is dan de bedoeling dat iedereen naar het dek komt en aan de slag gaat, bijvoorbeeld als er gevaar dreigt. Hens komt van het Engelse woord hands, en dat betekent handen.

Ergens is het misschien wel raar om te zeggen, dat alleen de handen moeten komen.* Hoe zit het dan met de voeten en alle andere lichaamsdelen? De bemanning bedoelt natuurlijk ook gewoon dat de mensen zelf moeten komen, en niet alleen hun handen.

Je hoort het ook el vaker zo. Als je zegt: ik ga even de neuzen tellen, dan tel je eigenlijk ookhoeveel mensen er zijn. Roep volgende keer op een schip dus gewoon: “Alle neuzen aan dek!”


  1. *in de tijd van de zeilvaart waren alle handen nodig om de zeilen bij te zetten bij ingewikkelde maneuvers.

Nachtmerrie: Als je midden in de nacht wakker wordt van een enge droom, een nachtmerrie, vraag je je natuurlijk niet af waar dat woord vandaan komt. Je hebt dan wel wat anders aan je hoofd. Toch is het wel een leuke vraag, want een merrie is een vrouwelijk paard. Draaft er dan een eng paard door je dromen, als je een nachtmerrie hebt?

Natuurlijk niet, met zo’n paard heeft een nachtmerrie niets te maken. Vroeger heette zo’n nare droom anders: dat heette nachtmare. Een mare was een spook. Nogal wiedes dat je niet lekkers laapt als je bezoek krijgt van een nachtspook.

Toen het woord mare onbekender werd, snapten de mensen de betekenis van het woord nachtmare niet meer. Ze gingen dat mare vervangen door een woord dat ze wel kenden: merrie. En zo was dat nare nachtpaard geboren...

Munt: Sommige mensen zijn gek op muntthee.Heb je je wel eens afgevraagd waarom daar het woord munt in zit? Want munten zijn toch geldstukken?

Dat klopt, maar munt is ook de naam van het plantje dat in de muntthee gaat. Dat plantje is al duizenden jaren oud. De Romeinen kenden het al en noemden het in hun eigen taal (het Laatijn)menta. In het Nederlands is dat veranderd in munt. Ook pepermunt is de naam van een plantje, met een scherpere smaak dan geone munt. En die smaak komt terug in die ronde witte snoepjes... Pepermuntjes!

En de munten warmee je betaald dan? Ook daarvoor moeten we terug naar het Latijn. De plek in Rome waar de munten gemaakt werden, heette Moneta*. Later werden ook de munten zelf zo genoemd. In het Nederlands veranderde moneta in munt. Door toeval zijn er dus twee oorden munt in onze taal ontstaan.


*Vgl. Met het Franse monnaie en het Engelse money

Drone: Een drone is een vliegend apparaat dat je op afstand kunt besturen. Voor veel mensen is het een soort speelgoed, waarmee je leuke filmpjes kunt maken.

Het woord drone komt uit het Engels. In die taal betekent het eigenlijk ‘dar’ oftewel ‘mannetjesbij’ - een zoemend insect dus. Ook drones (de apparaten dus) maken een zoemend geluid, vandaar dat ze naar zoemende insecten genoemd zijn.

Een leuk weetje is, dat drone lang geleden, in de middeleeuwen, ook al in het Nederlands voorkwam. Ook daarmee werd een bij of hommel bedoeld. Dat woord is al een hele tijd verdwenen. Maar via het Engels is het nu toch weer terug.

Telefoon: Je gebruikt je telefoon natuurlijk voor van alles en nog wat, maar oorspronkelijk was dat toestel maar voor één ding bedoeld: bellen.

Voor dat er telefoons waren, kon je alleen maar praten met mensen die vlak bij je waren. Maar dankzij dit apparaat kon je opeens het geluid horen van mensen die ver weg woonden. En daar is het woord telefoon op gebaseerd: tèle is een Oudgrieks woord voor ‘ver’ * en fonè betekent ‘geluid’.

Dat woord tèle zit ook in televisie: daar kan je mee kijken naar dingen die ‘ver weg’ zijn opgenomen. ‘visie’ komt van het Latijnse woord visio, dat zien betekent.

Wat dan misschien een beetje gek is, is dat veel mensen tegenwoordig meer naar hun telefoon kijken dan naar hun televisie.


*Nog enkele voorbeelden zijn tele-scoop: vèr kijken; tele-graaf: vèr schrijven.



Mageleinstroate: De Mageleinstraat is een aantrekkelijke en gezellige winkelstraat als één der oudsten in Gent. Mede door zijn centrale ligging aansluitend op drukke winkelstraten en verbindingswegen is het één van de drukst belopen straten.

Eertijds was deze straat in het traject van de Kalandeberg inbegrepen. Die liep nl. van het St.-Baafsplein tot aan de woning van Jacob Van Artevelde meer bepaald Kalandeberg nr. 7.                                                                      Over de betekenis van Magelein bestaan verschillende versies:                               - De naam zou afgeleid zijn van Marjolein, een bloem of specerij.                              - In een akte uit 1680 zou er een adellijke heer met naam “Major Leyne” hebben gewoond. Van toeval gesproken.                                                                - De verklaring van prof. Victor Fris luidt dan weer plausibeler. De straat zou haar naam te danken hebben aan de familie Magelein, oudtijds bekend als Machelins. Deze familie schijnt een aanzienlijke rol gespeeld te heben op het einde van de twaalfde eeuw in het St.-Baafsdorp rondom de verdwenen st.-Baafsabdij. Tevens bezat zij aanzienlijke erven in de Kuip van Gent. Messire Machelins, Ser Machelins van St-Baafs was met de familie Borluut tijdens de regering der XXXIX (39 schepenen) in een bloedige vete verwikkeld. Een zijner zonen, Ser Machelins was in 1330 schepen van de Keure en in 1333 voorschepene van Gedeele.

In de Mageleinstraat woonde ooit horlogemaker Karel Nolet die in 1852 een eerste uurwerk op elektriciteit plaatste op de hoek met de Bennesteeg. Al vlug zouden Brussel en Marseille volgen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog logeerde ook Heinrich Wandt, een Duits soldaat en schrijver van ‘Etappeleven te Gent’ boven een kruidenierszaak vooraan rechts (nog net te zien op de foto) in de straat.

Vaarwel: Als je afscheid neemt, zeg je vaarwel. Maar wat betekent vaarwel eigenlijk?

Veel woorden die we nu kennen, hadden vroeger een andere betekenis. Tegenwoordig denk je bij varen aan een schip, maar vroeger was varen een ander woord voor gaan*. Je kon dus naar de bakker varen om brood te halen. En als iemand vroeg: “Hoe vaart gij?” bedoelde hij: “Hoe gaat Het met je.

En wel? Dat betekent onder andere ‘goed’. De combinatie van wel en varen kon je dus gebruiken om aan te geven dat het goed met iemand ging. En zo ontstond de wens vaarwel: daarmee sprak je de hoop uit dat het goed met iemand zou gaan. Omdat het vaak gezegd werd bij een afscheid, werd vaarwel een afscheidsgroet.


* In het Gents kennen we nog: ‘t Zal eu poepke voare!...”

Bastaardvloek die nog nauwelijks herkenbaar is. Het eerste element is de vervorming van sakker (< Frans sacré, heilig). Het tweede lijkt een eufemistische klanksubstitutie voor God. Het woord wordt nu vooral gebruikt om verbazing of ongeloof uit te drukken. Als variant komt ook sappersti voor. Van Dale spelt sappristi en veronderstelt een verbastering van sacristie.